Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4218, 19/00760 en 19/00761

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4218, 19/00760 en 19/00761

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 juni 2020
Datum publicatie
12 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4218
Formele relaties
Zaaknummer
19/00760 en 19/00761

Inhoudsindicatie

MRB. Taxivrijstelling. Vrijstellingen verleend met ingang van de aanvang van het tijdvak waarin de verzoeken zijn gedaan. Terugwerkende kracht tot datum ingebruikneming voertuigen? Belangenafweging.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00760 en 19/00761

uitspraakdatum: 3 juni 2020

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2019, nummer AWB 17/3518 en AWB 17/3520, ECLI:NL:RBGEL:2019:1865, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht vrijstelling te verlenen voor 338 motorrijtuigen bestemd voor taxivervoer (artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB)).

1.2.

Omdat de Inspecteur niet tijdig op de aanvragen besliste, zijn de gevraagde beschikkingen van rechtswege gegeven (artikel 72, derde lid, van de Wet MRB jo artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)).

1.3.

De Inspecteur heeft de beschikkingen bekendgemaakt bij brieven van diverse data in december 2016 en januari 2017, en bij brieven van 27 februari en 6 maart 2017, en daarin de ingangsdatum van de vrijstelling vermeld, telkens de aanvang van het tijdvak waarin de vrijstelling is aangevraagd.

1.4.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020 via videobellen (een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De zaak is ter zitting behandeld gelijktijdig met de zaak tussen dezelfde partijen met nummer 19/00762. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een autoleasebedrijf en leaset onder meer auto’s aan taxibedrijven. Zij is houder van een groot aantal auto’s. Belanghebbende heeft verzuimd om de taxivrijstelling te verzoeken voor de auto’s die geleased zijn door verschillende taxibedrijven. Dit verzuim heeft belanghebbende in het najaar van 2016 geconstateerd.

2.2.

Belanghebbende heeft voor de onderhavige auto’s gedurende een aantal jaren in totaal € 1.017.222,62 motorrijtuigenbelasting voldaan aan de Belastingdienst.

2.3.

Bij brieven van 10 augustus 2016, 20 augustus 2016, 25 augustus 2016, 26 augustus 2016 en 6 september 2016 heeft belanghebbende voor 338 auto’s, die op haar naam zijn gesteld, verzoeken ingediend tot vrijstelling van motorrijtuigenbelasting . Het betreft auto’s die bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer bekend staan als taxivoertuigen, maar waarvoor (nog) niet om beschikkingen vrijstelling motorrijtuigenbelasting is verzocht. Bij deze verzoeken is telkens een kopie van de vergunning van de diverse taxibedrijven gevoegd.

2.4.

Een overzicht van de verschillende kentekens van de auto’s met de naam van de taxibedrijven waar deze in gebruik zijn, is als bijlage 5.3 (tot en met 5.13) gevoegd bij het verweerschrift in de procedure voor de Rechtbank.

2.5.

In de verzoeken heeft belanghebbende vermeld dat zij van de vrijstelling gebruik wil maken vanaf de datum waarop de desbetreffende auto is gaan rijden. Bij de verzoeken is een lijst gevoegd, waarin de startdatum (door belanghebbende inzetdatum genoemd) van de auto is vermeld.

2.6.

Op diverse data in december 2016, januari 2017 en op 27 februari 2017 en 6 maart 2017 zijn van rechtswege beschikkingen verleend aan belanghebbende. In elke afzonderlijke beschikking staat per welke datum de taxivrijstelling is verleend. De vrijstellingen zijn alle verleend met ingang van de aanvang het tijdvak waarin de verzoeken zijn gedaan.

3 Het geschil

3.1.

In geschil is de ingangsdatum van de vrijstelling.

3.2.

Belanghebbende verdedigt dat de ingangsdatum moet worden gesteld op de datum waarop de auto is gaan rijden. Zij voert daartoe het volgende aan. (1) Op grond van artikel 4:20b van de Awb is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven, dus met de gevraagde ingangsdatum. De Rechtbank oordeelt ten onrechte dat de ingangsdatum van de taxivrijstelling behoort tot de standaardvoorschriften. (2) Anders dan de Inspecteur stelt heeft hij de mogelijkheid de vrijstelling met terugwerkende kracht te verlenen. (3) De Rechtbank oordeelt ten onrechte dat de Inspecteur het belang van een consistente toepassing zwaarder mag laten wegen dan de financiële belangen van belanghebbende.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing