Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4219, 19/00762

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4219, 19/00762

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 juni 2020
Datum publicatie
12 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4219
Formele relaties
Zaaknummer
19/00762

Inhoudsindicatie

MRB. Vrijstelling voor politievoertuigen. Vrijstellingen verleend met ingang van de aanvang van het tijdvak waarin de verzoeken zijn gedaan. Terugwerkende kracht tot datum ingebruikneming voertuigen? Belangenafweging.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00762

uitspraakdatum: 3 juni 2020

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2019, nummer AWB 17/7028, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht vrijstelling te verlenen voor 76 motorrijtuigen bestemd voor gebruik door de politie (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) en artikel 14 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit)). Voor 18 motorrijtuigen heeft belanghebbende tevens verzocht niet haar maar een politie-instantie aan te merken als houder (artikel 8 van de Wet MRB).

1.2.

De Inspecteur heeft de gevraagde beschikkingen gegeven, telkens met als ingangsdatum de aanvang van het tijdvak waarin de vrijstelling is aangevraagd.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020 via videobellen (een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De zaak is ter zitting behandeld gelijktijdig met de zaak tussen dezelfde partijen met nummers 19/00760 en 19/00761. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een autoleasebedrijf en leaset onder meer auto’s aan politie-instanties. Zij is houder van een groot aantal auto’s. Belanghebbende heeft aanvankelijk verzuimd om de desbetreffende vrijstelling te verzoeken.

2.2.

Belanghebbende heeft voor de onderhavige auto’s gedurende een aantal jaren in totaal € 174.369 motorrijtuigenbelasting voldaan aan de Belastingdienst.

2.3.

Bij brieven van 9 januari 2017 heeft belanghebbende voor 76 auto’s verzoeken ingediend tot vrijstelling van motorrijtuigenbelasting. Het betreft auto’s die uitsluitend worden gebruikt door politie-instanties. Voor 18 motorrijtuigen heeft belanghebbende tevens verzocht niet haar maar een politie-instantie aan te merken als houder (artikel 8 Wet MRB).

2.4.

In de verzoeken heeft belanghebbende vermeld dat zij van de vrijstelling gebruik wil maken vanaf de datum waarop de desbetreffende auto is gaan rijden.

2.5.

De Inspecteur heeft de vrijstellingen verleend met ingang van de aanvang het tijdvak waarin de verzoeken zijn gedaan.

3 Het geschil

3.1.

In geschil is de ingangsdatum van de vrijstelling.

3.2.

Belanghebbende verdedigt dat de ingangsdatum moet worden gesteld op de datum waarop de auto is gaan rijden. Zij voert daartoe het volgende aan. (1) Anders dan de Inspecteur stelt heeft hij de mogelijkheid de vrijstelling met terugwerkende kracht te verlenen. (2) De Rechtbank oordeelt ten onrechte dat de Inspecteur het belang van een consistente toepassing zwaarder mag laten wegen dan de financiële belangen van belanghebbende. (3) De Rechtbank heeft ten onrechte niet het beroep gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op 29 politievoertuigen waarvan de Inspecteur had ingestemd met het verlenen van verdergaande terugwerkende kracht.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep inzake de hiervoor bedoeld 29 politievoertuigen en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing