Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5720, 19/00642 en 19/00643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5720, 19/00642 en 19/00643

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juli 2020
Datum publicatie
7 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:5720
Formele relaties
Zaaknummer
19/00642 en 19/00643

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Specifieke zorgkosten. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00642 en 19/00643

uitspraakdatum: 28 juli 2020

Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 april 2019, nummers AWB 18/5440 en 18/5441, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 en 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 7 juli 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 een bedrag van € 6.515 in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

2.2.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2014 een bedrag van € 6.567 in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 een bedrag van € 7.827 in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

2.4.

De aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 zijn op respectievelijk 11 december 2015 en 5 augustus 2016 vastgesteld overeenkomstig de aangiftes.

2.5.

De Inspecteur heeft op 17 maart 2016 vragen gesteld aan belanghebbende over de aangifte IB/PVV 2013. De brief vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting 2013 ontvangen. Om deze te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie van u nodig. Daarom vraag ik u mij een aantal gegevens op te sturen.

(…)

Ziektekosten

U hebt in uw aangifte bij 'Specifieke zorgkosten' € 6.515 afgetrokken. Stuur mij daarom:

- een specificatie van de zorgkosten

- alle rekeningen en betalingsbewijzen zoals bankafschriften

- als u een dieet op medisch voorschrift volgde: de originele dieetverklaring, met daarop vermeld de naam van de aandoening en de naam van het gevolgde dieet, ondertekend door de arts of diëtiste die het dieet heeft voorgeschreven

- bij aftrek voor kleding en beddengoed: de naam en geboortedatum van degene voor wie de uitgaven zijn gedaan; een beschrijving van de aard van de ziekte of invaliditeit; een overzicht van alle uitgaven voor kleding en beddengoed voor deze persoon en de nota's en betalingsbewijzen van al deze uitgaven.

- bij vervoerskosten: een berekening van de opgevoerde kosten met de bijbehorende bewijsstukken zoals afsprakenkaarten

- de vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar van alle afgetrokken kosten en/of het jaaroverzicht zorgkosten van de zorgverzekeraar

(…)”

2.6.

Belanghebbende heeft de brief van 17 maart 2016 niet inhoudelijk beantwoord en geen bewijsstukken verstrekt ten aanzien van de specifieke zorgkosten.

2.7.

De Inspecteur heeft bij brief van 7 april 2016 aan belanghebbende laten weten dat hij voornemens is van de aangifte IB/PVV 2013 af te wijken en geen aftrek te verlenen voor de specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft bij brief van 12 april 2016 gereageerd op dit voornemen.

2.8.

Met dagtekening 8 juni 2016 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 vastgesteld en is daarbij afgeweken van de aangifte IB/PVV 2013 door de aftrekpost inzake de specifieke zorgkosten te corrigeren. Het daartegen gerichte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft tegen die beslissing op 6 december 2016 beroep ingesteld bij de rechtbank.

2.9.

Op 2 december 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over de persoonsgebonden aftrek in de aangiftes IB/PVV 2014 en 2015 en hem verzocht deze aftrek voor 16 december 2016 te onderbouwen.

2.10.

Belanghebbende heeft de vragen van verweerder bij brief van 6 december 2016, binnengekomen bij de belastingdienst op 12 december 2016, niet inhoudelijk beantwoord. Evenmin heeft hij bewijsstukken verstrekt. Belanghebbende heeft in zijn reactie het volgende aangegeven:

“(...)

ik ontving uw brieven over mijn aangifte 2014 en 2015.

uw stellingname dat mijn zorgkosten over 2013 zouden zijn afgewezen is niet juist.

Zoals reeds aangegeven heb ik beroep aangetekend bij de bestuursrechter in Arnhem, en volgens goed gebruik dient die uitspraak daarover door u te worden afgewacht.

Wel heb ik de rechter gevraagt voorzover het binnen zijn mogelijkheden ligt ook over de voorliggende werkwijze van de belastingdienst te Amsterdam inzake mijn definitief vastgestelde aangiften 2014 en 2015 te beslissen.

(…)”

2.11.

In de brief van 13 december 2016 verzoekt de Inspecteur belanghebbende nogmaals zijn aftrek van specifieke zorgkosten in de aangiftes IB/PVV 2014 en 2015 aannemelijk te maken.

2.12.

In overleg met belanghebbende is afgesproken het verzoek van de Inspecteur om informatie aan te houden in afwachting van een uitspraak op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de aanslag IB/PVV 2013.

2.13.

Op 2 juni 2017 heeft een eerste onderzoek ter zitting bij de rechtbank plaatsgevonden ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2013. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Rechter geeft aan dat hij begrijpt hoe eiser zich vast voelt te zitten in een woud van brievenschrijverij en dat hij daar graag een oplossing voor wil vinden. Hij vraagt of de aangiftes 2010, 2011 en 2012 definitief zijn vastgesteld. Eiser en verweerder bevestigen dat. Voor 2014 en 2015 zijn de aangifte wel vastgesteld, maar verweerder kan niet bevestigen of 2014 en 2015 definitief zijn vastgesteld en of daar specifieke zorgkosten in voorkomen.

De rechter legt aan verweerder de vraag voor hoe hij aankijkt tegen 2013, rekening houdende met de kosten die in de omliggende jaren zijn opgenomen en mogelijk zijn goedgekeurd.

Verweerder kan niet bevestigen of de zorgkosten in alle jaren zijn goedgekeurd.

Aan eiser houdt de rechter voor dat er voor 2013 geen stukken in het dossier aanwezig zijn op basis waarvan de aftrek kan worden verleend.

De rechter vraagt beide partijen of ze akkoord kunnen gaan met het aanhouden van de behandeling, waarbij verweerder de gelegenheid krijgt om te kijken naar de aftrek van zorgkosten in de aangiftes 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 en dan een standpunt zal bepalen over de aftrek van de zorgkosten in 2013. Verweerder gaat akkoord.

Eiser wil graag toevoegen dat er niet meer inhoudelijk naar de zorgkosten in de aangiftes wordt gekeken. De partner vindt dat de zorgkosten waarvoor geen bewijsstukken hoeven worden aangeleverd sowieso moeten worden meegenomen.

Partijen gaan akkoord met het voorstel.

(…)”

2.14.

In het schorsingsbesluit dat op 13 juni 2017 naar partijen is verzonden, is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

De behandeling van het beroep is geschorst omdat verweerder bereid is gevonden de persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten die in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 is opgenomen opnieuw te beoordelen. Daarvoor wordt verweerder in de gelegenheid gesteld om de aangiften IB/PVV van eiser voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 te bekijken, enkel om vast te stellen of in die aangiftes een persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat wanneer uit de definitief vastgestelde aangiftes IB/PVV voor de genoemde jaren blijkt dat een persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen, hij de rechtbank zal informeren voor welk gedeelte hij bereid is deze aftrek in de aangifte IB/PVV 2013 alsnog te accepteren. Verweerder zal deze aftrek in de definitieve aangiftes niet inhoudelijk beoordelen.

(…)”

2.15.

De Inspecteur heeft in de procedure over de aanslag IB/PVV 2013 op 15 juni 2017 een nader stuk bij de rechtbank ingediend. Daarin heeft hij geschreven dat uit nader onderzoek is gebleken dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 de volgende specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht: € 75 (2010), € 4.337 (2011) en € 5.890 (2012). De aanslagen zijn conform de aangiften vastgesteld, zonder dat onderzoek is gedaan naar de aanvaardbaarheid van de afgetrokken bedragen. Verder heeft de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende in de jaren 2014 en 2015 bedragen van € 6.567 (2014) en € 7.827 (2015) aan specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht. Ook die aangiften zijn zonder nader onderzoek gevolgd en de aanslagen zijn conform de aangiften van belanghebbende vastgesteld. De Inspecteur heeft in het nadere stuk geconcludeerd dat de aftrek van specifieke zorgkosten in de jaren 2010 tot en met 2012, 2014 en 2015 nimmer inhoudelijk is onderzocht, dat de aanvaarding van de aftrek in geen van die jaren is gebaseerd op een ingenomen standpunt en dat daarom geen lijn is door te trekken naar het jaar 2013. Voor het jaar 2013 dient daarom volgens hem geen aftrek van specifieke zorgkosten te worden verleend.

2.16.

Belanghebbende heeft in een brief van 25 juni 2017 op het nadere stuk van de Inspecteur gereageerd.

2.17.

Vervolgens heeft bij de Rechtbank een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 1 december 2017. De Rechtbank heeft op 15 januari 2018 uitspraak gedaan en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

2.18.

Bij brief van 22 januari 2018 vraagt de Inspecteur belanghebbende nogmaals om informatie met betrekking tot de door hem in de aangiftes IB/PVV 2014 en 2015 in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten.

2.19.

Bij brief van 1 februari 2018 reageert belanghebbende op de brief van de Inspecteur en verwijst naar de beroepsprocedure tegen de aanslag IB/PVV 2013.

2.20.

In een brief van 2 maart 2018 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mee voornemens te zijn om navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op te leggen. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten niet aannemelijk heeft maakt.

2.21.

Op 6 maart 2018 reageert belanghebbende op de brief van de Inspecteur van 2 maart 2018. Belanghebbende meent dat op grond van het schorsingsbesluit van 2 juni 2017 de aftrek van specifieke zorgkosten in de aangiften IB/PVV 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 niet meer inhoudelijk beoordeeld mogen worden.

2.22.

In zijn brief van 12 maart 2018 geeft de Inspecteur aan van mening te zijn dat het schorsingsbesluit van 2 juni 2017 niet betekent dat de specifieke zorgkosten over 2014 en 2015 niet meer mogen worden getoetst. Daarbij verwijst de Inspecteur naar de rechtbankuitspraak. Tevens herhaalt de Inspecteur zijn voornemen na te vorderen.

2.23.

In een brief van 12 maart 2018, ontvangen op 20 maart 2018, reageert belanghebbende op de brief van de Inspecteur van 12 maart 2018 en herhaalt zijn standpunten zonder onderbouwing van zijn aangegeven specifieke zorgkosten over 2014 en 2015.

2.24.

Op 12 maart 2018 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 opgelegd en de in die jaren eerder in aftrek aanvaarde specifieke zorgkosten nagevorderd.

2.25.

Op 6 april 2018 verstuurt de Inspecteur een reactie op de brief van belanghebbende van 12 maart 2018.

2.26.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.

2.27.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 september 2018 de bezwaren ongegrond verklaard. De uitspraken op bezwaar vermelden – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

Beoordeling van uw bezwaar

U heeft middels een email van 10 september 2018 gereageerd op mijn vooraankondiging van 7 september 2018. Uw email heeft mij geen nieuwe informatie opgeleverd waardoor ik geen aanleiding heb om mijn voorgenomen standpunt te herzien.

U refereert aan een uitspraak van de belastingrechter van datum 2 juni 2017. In deze uitspraak staat dat de specifieke zorgkosten betreffende de jaren 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 niet meer inhoudelijk beoordeeld mogen worden.

In de brief van 12 maart 2018 refereert de heer [A] aan de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2018 punt 10.

In de uitspraak van rechtbank Gelderland van 15 januari 2018 wordt in punt 10 het volgende weergegeven:

10. Eiser heeft nog naar voren gebracht dat hij in de veronderstelling verkeert dat tijdens de eerste zitting is afgesproken dat verweerder de specifieke zorgkosten in 2013 zou accepteren als in de zorgkosten in de voorafgaande jaren 2010 2011, 2012 en in de opvolgende jaren 2014 en 2015 zorgkosten in lijn zouden liggen met de zorgkosten in 2013 en de kosten in die andere jaren wel zijn

geaccepteerd. Eiser gaat hierbij echter uit van een onjuiste opvatting en lezing van het proces-verbaal en het schorsingsbesluit. De rechtbank wijst erop dat tijdens de eerste zitting is afgesproken dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om de behandeling van de zorgkosten in genoemde jaren te bekijken en vervolgens de rechtbank te berichten of hij bereid is ook voor het jaar 2013 zorgkosten te accepteren. In het schorsingsbesluit is daarover opgenomen dat hij de rechtbank zal berichten voor welk gedeelte hij bereid is deze aftrek in 2013 te accepteren. In zijn brief aan de rechtbank van 15juni 201 7 heeft verweerder bericht dat dit gedeelte nihil is omdat in eerdere (en latere) jaren weliswaar zorgkosten zijn geaccepteerd, maar de kosten in eerdere jaren nooit inhoudelijk zijn beoordeeld. Van een onvoorwaardelijke toezegging door verweerder dat hij de zorgkosten ook In 2013 zou accepteren, is geen sprake. Voorzover eiser zich beroept op het vertrouwensbeginsel omdat verweerder tijdens de eerste zitting een toezegging zou hebben gedaan, faalt hij dit beroep.

Hier wordt niet aangegeven dat de toetsing over 2014 en 2015 achterwege zal blijven inzake de opgevoerde specifieke zorgkosten.

Ik kom tot dezelfde conclusie als de heer [A] .

Volgens u zijn er ter zitting afspraken gemaakt met de Belastingdienst. Uit mijn informatie blijkt niet dat er dergelijke afspraken zijn gemaakt.

U stuurde geen stukken mee waaruit blijkt dat u specifieke zorgkosten heeft gehad. Ik ben daarom van plan om niet aan uw bezwaar tegemoet te komen.

Belastingrente

In artikel 30f, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna de AWR, is bepaald dat belasting rente wordt berekend ingeval van een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld, In artikel 30fc AWR is geregeld wanneer belastingrente in rekening wordt gebracht.

Bij het vaststellen van de definitieve aanslag is gebleken dat in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 en 2015 van u de aangeleverde gegevens niet geheel juist waren en dat is dan ook aangepast. Dit heeft geresulteerd in een aanslag met een te betalen bedrag, Artikel 30fc lid 1 AWR bepaalt dat belastingrente in rekening wordt gebracht over het positieve bedrag van de aanslag.

Ik ben van mening dat de belastingrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.

(…)”

2.28.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in de uitspraak van 22 januari 2019, nr. 18/00094, ECLI:NL:GHARL:2019:442 betreffende de aanslag IB/PVV 2013 onder meer als volgt geoordeeld:

“4.7. De uitlatingen van de Inspecteur, zoals weergegeven in het proces-verbaal en het schorsingsbesluit, in onderlinge samenhang bezien, kunnen objectief en redelijkerwijs bezien (vanuit het perspectief van een belastingplichtige) zo worden opgevat dat wanneer er zonder nader inhoudelijk onderzoek volledige aftrek van zorgkosten is verleend in de omliggende jaren, een navenante aftrek in 2013 door de Inspecteur zal worden verleend. Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat belanghebbende inhoudelijk niet deskundig is, dient naar het oordeel van het Hof het voordeel van de twijfel op dit punt, in het kader van de behandeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel, aan belanghebbende te worden gegund. De voorwaarde voor aftrek die volgens de Inspecteur is gesteld, namelijk dat voor 2013 alleen aftrek kan volgen als de aftrek van zorgkosten van de omliggende jaren is toegestaan na een inhoudelijke toets en standpuntbepaling, blijkt onvoldoende uit de geciteerde passages. De Inspecteur heeft deze voorwaarde naar het oordeel van het Hof onvoldoende kenbaar gemaakt. Het Hof merkt nadrukkelijk nog op dat het hier gegeven oordeel van het Hof dat de Inspecteur vertrouwen heeft gewekt met betrekking tot de aftrek van specifieke zorgkosten alleen geldt voor het jaar 2013. Het proces-verbaal en het schorsingsbesluit zien immers alleen op verklaringen die de Inspecteur in het kader van aftrek in het jaar 2013 heeft gedaan. Belanghebbende kan derhalve voor andere jaren niet hierop een beroep doen.”

2.29.

De Rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 ongegrond verklaard.

2.30.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Inspecteur terecht de aftrek van specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015 heeft gecorrigeerd door middel van navorderingsaanslagen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing