Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6896, 19/00795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6896, 19/00795

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 september 2020
Datum publicatie
11 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:6896
Zaaknummer
19/00795

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vereiste aangifte. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Omvang winst overtuigend aangetoond?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 19/00795

uitspraakdatum: 1 september 2020

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 mei 2019 nummer AWB 18/3553, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 85.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 916. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 369. Aan belanghebbende is tevens een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) voor het jaar 2016 opgelegd.

1.2

Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard, de aanslag IB/PVV verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.427 en de beschikking belastingrente verminderd naar € 552. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag ZVW 2016 afgewezen.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 8 mei 2019 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.338, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt. De Rechtbank heeft bij haar uitspraak van 8 mei 2019 eveneens beslist op het beroep van belanghebbende inzake de aanslag ZVW 2016 (AWB 18/4162).

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank - voor zover deze de aanslag IB/PVV 2016 en de beschikkingen inzake de boete en de belastingrente betreft - hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 10 juli 2020 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft, ondanks daartoe op de wettelijk voorgeschreven wijze te zijn uitgenodigd, zonder bericht van verhindering niet aan de zitting deelgenomen. Gelijktijdig en gezamenlijk met de zaak van belanghebbende is de zaak met nummer 19/00797 van [B] behandeld.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is gehuwd met [B] . Samen exploiteren zij in het onderhavige jaar de onderneming ‘ [C] V.O.F.’ (hierna: de vof). De activiteiten van de vof bestaan uit dienstverlening op het gebied van informatietechnologie. De winstverdeling is 85% voor belanghebbende en 15% voor zijn echtgenote.

2.2

Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV 2016 te doen, maar heeft geen aangifte gedaan. De aanslagen IB/PVV 2016 en ZVW 2016 zijn door de Inspecteur ambtshalve vastgesteld.

2.3

In het kader van een bezwaarschriftprocedure tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015, heeft belanghebbende op 6 november 2017 aan de Inspecteur opgave gedaan van zijn inkomsten over het jaar 2015. Belanghebbende heeft daarbij een omzet vermeld van € 110.949 en kosten ten bedrage van (afgerond) € 11.998, zodat voor 2015 volgens belanghebbende een winst resulteerde van € 98.951.

2.4

In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de belastbare winst uit onderneming vastgesteld op € 66.072. De belastbare winst is door de Inspecteur bepaald door uit te gaan van 85% van de winst van de vof, ad € 98.951, welke winst is gebaseerd op een opgave in het bezwaarschrift van belanghebbende van 26 januari 2018 tegen de onderhavige - in geschil zijnde - aanslag. Op het aandeel van belanghebbende in de winst van de vof heeft de Inspecteur de ondernemersaftrek toegepast.

2.5

Belanghebbende heeft nadien in de bezwaarfase een jaarrekening van de vof over het jaar 2016 verstrekt. Daarin is een winst- en verliesrekening voor het jaar 2016 opgenomen, welke als volgt luidt:

Honorarium (omzet) € 105.648

Af: Contributies & abonnem. € 159

Af: Reclame en advertenties € 92

Af: Autokosten € 9.372

Af: Overige kantoorkosten € 8

Af: Financiële lasten € 176

Bedrijfsresultaat € 95.842

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de bestreden aanslag IB/PVV, zoals deze luidt na de uitspraak van de Rechtbank, tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.066 en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing