Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7089, 18/00354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7089, 18/00354

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
8 september 2020
Datum publicatie
11 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:7089
Formele relaties
Zaaknummer
18/00354

Inhoudsindicatie

BPM: de 72% regeling bij schade is niet in strijd met het VWEU.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 18/00354

uitspraakdatum: 8 september 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 maart 2018, nummer LEE 17/2754, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de boete verminderd tot nihil.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Bij faxbericht van 24 oktober 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende, [A] (hierna: [A] ), aan het Hof in de onderhavige zaak een pleitnota gestuurd ten behoeve van de aangekondigde zitting van 5 november 2019. Hierop heeft het Hof besloten de zitting van 5 november 2019 te verdagen.

1.6.

Bij tussenuitspraak van 13 mei 2020 heeft het Hof [A] en [B] BV geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om, indien hij dat wenst, binnen vier weken na verzending van die uitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure. Het Hof heeft in die tussenuitspraak overwogen dat hij geen kennis neemt van gedingstukken die beledigende opmerkingen bevatten. Het Hof heeft daarom de hiervoor vermelde pleitnota ter zijde gelegd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze, via beeldbellen, plaatsgevonden op 18 augustus 2020, in tegenwoordigheid van de Inspecteur. Belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief van 10 juli 2020, die blijkens informatie van PostNL op 11 juli 2020 aan het adres van belanghebbende is aangeboden, heeft op die brief niet gereageerd en van de mogelijkheid tot deelname aan de zitting geen gebruik gemaakt. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft met dagtekening 23 april 2015 een aangifte in de BPM ingediend voor de Audi A7 Sportback, VIN: [00000] , met als datum van eerste toelating 21 juli 2011 (hierna: de auto).

2.2.

In de berekening van de BPM heeft belanghebbende, met behulp van een taxatierapport van [C] te [D] , een te betalen bedrag aan BPM berekend van € 989. Dat bedrag heeft hij op 1 mei 2015 voldaan.

2.3.

Bij de berekening van de te betalen BPM is belanghebbende uitgegaan van de in evenvermeld taxatierapport opgenomen handelswaarde met normale gebruikssporen van € 32.000, een vastgestelde schade van € 27.392,25 en een handelsinkoopwaarde van € 8.500.

2.4.

De berekening van het belastingbedrag door belanghebbende luidt als volgt:

netto catalogusprijs standaard auto

€ 57.698

netto catalogusprijs accessoires/opties

€ 19.140

totale netto catalogusprijs

€ 76.838

historische nieuwprijs

€ 111.503

inkoopwaarde

€ 8.500

(historisch) bruto BPM bedrag

€ 12.984

Afschrijvingspercentage

92,4

belastingbedrag

€ 989

2.5.

Bij brief van 17 maart 2016 heeft de Inspecteur laten weten dat hij de door belanghebbende in zijn aangifte opgenomen handelsinkoopwaarde van € 8.500 niet accepteert en uitgaat van de betaalde aankoopprijs van € 23.500 als handelsinkoopwaarde, en heeft hij aangekondigd een naheffingsaanslag en een vergrijpboete te zullen opleggen. Hij heeft de verschuldigde BPM berekend op € 2.737.

2.6.

De berekening van het belastingbedrag door de Inspecteur luidt als volgt:

netto catalogusprijs standaard auto

€ 57.698

netto catalogusprijs accessoires/opties

€ 19.140

totale netto catalogusprijs

€ 76.838

historische nieuwprijs

€ 111.503

inkoopwaarde

€ 23.500

(historisch) bruto BPM bedrag

€ 12.984

afschrijvingspercentage

78,92

belastingbedrag

€ 2.737

2.7.

In de zojuist vermelde brief is ten onrechte vermeld dat de auto door belanghebbende op de Nederlandse markt is gekocht. Voorts is in de brief onder meer het volgende opgenomen:

„Ik verzoek u mij vóór 31 maart 2016 mee te delen of u akkoord gaat met deze naheffingsaanslag en vergrijpboete. Als u niet akkoord gaat, verzoek ik u mij dit vóór die datum gemotiveerd kenbaar te maken. Indien u gehoord wilt worden verzoek ik u dit eveneens voor deze datum kenbaar te maken. Ik verzoek u een kopie van deze brief mee terug te zenden.”.

2.8.

Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor het opleggen van de naheffingsaanslag te worden gehoord. Wel heeft hij bij brief van 30 maart 2016 laten weten dat hij niet akkoord gaat met de voorgenomen naheffingsaanslag en vergrijpboete.

2.9.

De naheffingsaanslag is met dagtekening 5 mei 2016 opgelegd.

2.10.

Op 24 april 2017 is een hoorgesprek gevoerd.

2.11.

Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, omdat hij had geconstateerd dat sprake is van een auto met veel meer schade dan gebruiksschade, 72% van de schade volgens het taxatierapport op de handelswaarde in mindering gebracht en in verband daarmee de afschrijving nader bepaald op 89%, de verschuldigde BPM op € 1.428, en de naheffingsaanslag op € 439.

3 Geschil

3.1.

In geschil is (1) of de onjuistheid in de aankondiging van de naheffingsaanslag moet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag, (2) of de Inspecteur niet of onvoldoende heeft gewaarborgd dat belanghebbende na de aankondiging van de naheffingsaanslag werd gehoord, en aldus het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel heeft geschonden, (3) of de Rechtbank de bewijslast inzake de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat ten onrechte bij belanghebbende heeft gelegd, en (4) of de beperking van de schade-aftrek tot 72% in strijd is met het Unierecht, welke vragen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend worden beantwoord.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking en tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding en verzoekt het Hof de Inspecteur te gelasten het griffierecht in beroep en in hoger beroep te betalen, vermeerderd met een adequate rente.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing