Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7357, 19/00360

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7357, 19/00360

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 september 2020
Datum publicatie
25 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:7357
Formele relaties
Zaaknummer
19/00360

Inhoudsindicatie

Loonheffingen. Zijn twee van de aandeelhouders verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen? Privaatrechtelijke dienstbetrekking?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00360

uitspraakdatum: 15 september 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2019, nummer AWB 17/3394, ECLI:NL:RBGEL:2019:918, in het geding tussen de Inspecteur en

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 (hierna: het tijdvak) een naheffingsaanslag loonheffingen en een boete opgelegd. Tevens is heffingsrente en belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft het tegen de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag en de rentebeschikkingen verminderd en de boetebeschikking in stand gelaten.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (als voorzien in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) plaatsgevonden op 8 juli 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting hebben beide partijen een pleitnota ingestuurd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het ontwikkelen, verkopen, leveren, onderhouden en exploiteren van systeem- en gebruikerssoftware, hardware en software applicaties. In het tijdvak waren bij belanghebbende ongeveer 11 personen werkzaam. Belanghebbende is opgericht op 4 februari 2000. Bij statutenwijziging van 8 oktober 2008 is belanghebbendes naam gewijzigd van [A] B.V. in haar huidige naam.

2.2.

Belanghebbende is met ingang van 8 respectievelijk 9 oktober 2008 managementovereenkomsten aangegaan met [B] en [C] . In deze twee managementovereenkomsten is vastgelegd dat [B] en [C] de opdracht krijgen om samen de dagelijkse leiding van belanghebbende uit te oefenen. Beide managementovereenkomsten zijn namens belanghebbende door [D] (hierna: [D] ) getekend. [D] is enig aandeelhouder en directeur van [C] en [E] (hierna: [E] ) is enig aandeelhouder en directeur van [B] . [D] heeft in 2005 met [C] een arbeidsovereenkomst gesloten en [E] met [B] .

2.3.

Vanaf 28 november 2008 zijn de aandeelhouders van belanghebbende [F] B.V. (52%), [C] (24%) en [B] (24%). In de akte van levering van aandelen van 28 november 2008 zijn de verkoper ( [F] B.V.) en de kopers ( [C] en [B] ) overeengekomen dat in geval van overlijden van de heer [G] (hierna: [G] ) een aanvullend belang van (gezamenlijk) 3% wordt gekocht door [C] en [B] . Verder is overeengekomen dat het stemrecht verbonden aan deze aandelen vanaf het moment van overlijden van [G] wordt uitgeoefend overeenkomstig de instructies van de kopers.

2.4.

Met dagtekening 13 september 2010 is een Shareholders Agreement overeengekomen. Partijen bij deze overeenkomst zijn [H] , [F] B.V., [C] , [B] , [D] (in persoon) en belanghebbende. In artikel 3.2 staat vermeld dat [F] en [D] doorgaan als leden van de Management Board. Vanaf 1 oktober 2010 wordt 37% van de aandelen gehouden door [F] B.V., 24% door [C] , 24% door [B] en 15% door de nieuwe aandeelhouder [H] . De Shareholders Agreement is namens belanghebbende door [D] getekend.

2.5.

In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is sinds 15 februari 2012 als enig bestuurder van de vennootschap geregistreerd: [C] . Tot die datum zijn statutair bestuurders: [F] B.V (vanaf 2007) en de heer [D] (vanaf 2008).

2.6.

Blijkens de jaarverslagen van [C] en [I] hadden deze vennootschappen in ieder geval in 2014 naast een deelneming in belanghebbende nog een deelneming in [J] . [C] had daarnaast nog een deelneming in [K] GmbH. Daarnaast hielden beiden een rekening-courant aan bij [L] , die door [C] ook als deelneming is aangemerkt.

2.7.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek is de onderhavige naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd, waarbij [D] en [E] door de Inspecteur als verplicht verzekerde werknemers van belanghebbende zijn aangemerkt voor de premies werknemersverzekeringen. Van het onderzoek is met dagtekening 14 augustus 2015 een rapport opgesteld.

2.8.

In het tijdvak heeft belanghebbende de overeengekomen managementvergoedingen betaald aan [C] en [B] . [D] en [E] hebben van hun respectievelijke persoonlijke vennootschappen loon ontvangen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of in het tijdvak sprake is van verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen ter zake van de heren [D] en [E] voor hun bij belanghebbende verrichte werkzaamheden.

3.2.

De Inspecteur is van opvatting dat voor de verzekeringsplicht een materiële toets geldt, waarbij eventueel door juridische verhoudingen heen wordt gekeken. De Inspecteur concludeert primair tot een privaatrechtelijke dienstbetrekking waarbij de uitzondering van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder niet opgaat, omdat niet alle aandeelhouders tevens bestuurder zijn. Subsidiair stelt de Inspecteur dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.3.

Belanghebbende stelt primair dat het ondernemerschap van [C] respectievelijk [B] in de weg staat aan verzekeringsplicht van [D] en [E] . Subsidiair stelt belanghebbende dat aan geen van de drie vereisten voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking wordt voldaan, terwijl er evenmin sprake is fictieve dienstbetrekkingen. Meer subsidiair beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en verzoekt om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding.

3.4.

Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de boetebeschikking niet in geschil is, omdat deze samenhangt met niet in geschil zijnde correcties.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing