Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7358, 19/01148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7358, 19/01148

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 september 2020
Datum publicatie
25 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:7358
Zaaknummer
19/01148

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Aftrek rente eigen woning. Kwalificeert woning als eigen woning? Kraakwacht-situatie?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01148

uitspraakdatum: 15 september 2020

Uitspraak van de twintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juli 2019, nummer AWB 18/4966, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.761 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.292. Bij beschikking is € 1.457 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 576. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 23 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 14 september 2008 een overeenkomst gesloten met [A] en [B] (hierna: [A] en [B] ) voor de verkoop van zijn woning aan de [a-straat] 3 te [C] (hierna: de oude woning). De beoogde leveringsdatum van de oude woning is 1 december 2008.

2.2.

Op 1 oktober 2008 heeft belanghebbende een woning gekocht in [D] (hierna: de nieuwe woning). Op 31 december 2008 is belanghebbende naar de nieuwe woning verhuisd. Het meubilair van belanghebbende is achtergebleven in de oude woning.

2.3.

De beoogde overdracht van de oude woning op 1 december 2008 heeft niet plaatsgevonden omdat [A] en [B] de voor de koop benodigde financiering niet tijdig konden verkrijgen.

2.4.

Volgens de Basisregistratie Personen (voorheen: gemeentelijke basisadministratie) stonden [A] en [B] vanaf 6 januari 2009 wel ingeschreven op het adres van de oude woning.

2.5.

Op 1 september 2009 heeft belanghebbende een opdracht tot dienstverlening gesloten met [E] o.g. BV voor het verlenen van diensten bij de “stille verkoop” van de oude woning.

2.6.

In een brief van 2 december 2009 heeft belanghebbende [A] en [B] een brief gestuurd. Deze brief luidt – voor zover van belang – als volgt:

“(…) Op 14 september 2008 hebben wij een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot bovenstaand pand. In deze koopovereenkomst is overeengekomen dat de juridische levering van de onroerende zaak zal plaatsvinden op 15 november 2009.

Tot op heden heeft deze juridische levering echter niet plaatsgevonden.

Op grond van artikel 18 van de koopovereenkomst stellen wij jullie in gebreke en verzoeken jullie per ommegaande tot nakoming over te gaan.

Indien jullie binnen 8 dagen na heden geen gehoor geeft aan uitvoering van de overeengekomen afspraak, zijn jullie in verzuim en is door jullie een boete (10% van de koopprijs, zijnde €51.500) verschuldigd.

(…)

Daarnaast hebben wij afgesproken dat het huis in de verkoop blijft bij de heer [F] Makelaardij. Indien zich geschikte kandidaten aandienen en het huis aan derden verkocht kan worden, voordat er zicht is op afname door jullie, zullen jullie per leveringsdatum het huis verlaten. Tot die tijd gedogen wij jullie aanwezigheid in het huis onder de verplichting om op het huis te passen zonder dat hier rechten aan ontleend kunnen worden.”.

2.7.

Op 30 december 2011 heeft belanghebbende de oude woning geleverd aan [B] voor de oorspronkelijke koopprijs van 14 september 2008 van € 515.000 minus 10% (€ 51.500). De akte van levering luidt – voor zover van belang – als volgt:

“(…)

KOOP

Verkoper en koper hebben op zeven december tweeduizend elf een onderhandse koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed, welke koopovereenkomst hierna wordt aangeduid met “het koopcontract”. (…)

KOOPPRIJS

De koopprijs van het verkochte is: vierhonderddrieënzestigduizend vijfhonderd euro (€ 463.500,00).

(…)”.

2.8.

In de aangifte IB/PVV 2010 heeft belanghebbende zowel de oude als de nieuwe woning aangemerkt als eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). In deze aangifte is voor beide woningen een negatief bedrag als belastbare inkomsten aangegeven.

2.9.

Bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 met dagtekening 31 januari 2017 heeft de Inspecteur de aftrek voor de oude woning als (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning gecorrigeerd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de oude woning in 2010 kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111, tweede lid, van de Wet IB 2001. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een kraakwacht-situatie.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing