Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7832, 19/00009

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-09-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7832, 19/00009

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 september 2020
Datum publicatie
2 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:7832
Formele relaties
Zaaknummer
19/00009

Inhoudsindicatie

De redelijkheid van het percentage van de belastingrente kan niet door het Hof worden getoetst.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00009

uitspraakdatum: 29 september 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 november 2018, nummer AWB 18/2227, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking belastingrente in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende woont samen met zijn partner in een eigen woning. Belanghebbende heeft op 29 maart 2015 aangifte in de IB/PVV over het jaar 2014 gedaan (hierna: de aangifte).

2.2.

De Inspecteur heeft over het jaar 2013 een boekenonderzoek ingesteld. In afwachting van een lopende beroepsprocedure tegen de aanslag in de IB/PVV voor dat belastingjaar heeft de Inspecteur het opleggen van de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014 (hierna: de aanslag) aangehouden.

2.3.

In november 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld af te willen wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte. Belanghebbende heeft met deze afwijking ingestemd. In zijn mailbericht aan de Inspecteur van 29 november 2017 heeft belanghebbende opgemerkt dat op de investeringen de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek toegepast zou moeten worden. De Inspecteur heeft dit in zijn mailbericht aan belanghebbende van 30 november 2017 beaamd. In zijn aangifte heeft belanghebbende het voordeel aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. Voor het toepassen van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek dient het voordeel als winst uit onderneming te worden aangemerkt; met het oog daarop heeft de Inspecteur belanghebbende in een mailbericht van 15 december 2017 verzocht een herziene (winst)aangifte in te dienen. Op 17 december 2017 heeft belanghebbende hier – in de woorden van de Inspecteur - “min of meer positief op geantwoord”, mede omdat hij in die week een afspraak met zijn accountant had over deze aangifte. De Inspecteur heeft op 18 december 2017 de aanslag vastgesteld en belanghebbende hiervan per mail op de hoogte gesteld, waarbij hij heeft opgemerkt dat hij het inkomen uit werk en woning tot behoud van rechten heeft vastgesteld en dat hij dit inkomen zal aanpassen na ontvangst van de herziene aangifte. Belanghebbende heeft dezelfde dag om 17:04 uur de herziene aangifte ingediend, waarbij hij winst uit onderneming heeft aangegeven en de verdeling van de inkomsten uit eigen woning tussen hem en zijn partner heeft gewijzigd.

2.4.

Op 28 december 2017 heeft belanghebbende zijn bezwaar tegen de aanslag verzonden.

2.5.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de gegevens uit de herziene aangifte overgenomen, het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Het bij de aanslag en de uitspraak op bezwaar vastgestelde verzamelinkomen heeft de Inspecteur als volgt berekend:

aanslag

herziene aangifte/ uitspraak op bezwaar

Inkomsten uit dienstbetrekking

73.142

73.142

Resultaat uit overige werkzaamheden

4.651

Winst uit onderneming

1.928

Inkomsten uit eigen woning

-17.062

-16.576

Persoonsgebonden aftrek

-2.080

-2.080

Verzamelinkomen

58.651

56.414

2.6.

Met dagtekening 1 maart 2017 heeft de Staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) op basis van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de volgende passages uit verslagen van de Landelijke vakgroep Formeel recht openbaar gemaakt:

„Uit het verslag van 23 november 2015:

In de praktijk kan het voorkomen dat belastingrente berekend wordt over een periode dat de Belastingdienst de beschikking had over het geld. Wij hebben dan geen rente nadeel en het zou reëel zijn de in rekening gebrachte rente op verzoek te verminderen. Voorgesteld is om in het BFB een passage op te nemen om in deze specifieke gevallen de rente op verzoek te verminderen. Naschrift: er zal geen passage opgenomen worden in het BFB. Met een beroep op een redelijke wetstoepassing en het licht van doel en strekking van de belastingrenteregeling kunnen we uitgaan van de lijn dat we geen rente berekenen over de periode dat het geld al bij de fiscus was. Mits er geen (andere) rentevergoeding heeft plaatsgevonden bij de eerdere terugbetaling.

Uit het verslag van 30 september 2016:

De belastingrente blijft ons bezig houden. De Stas heeft op Kamervragen antwoorden gegeven; zie: http://intranet.belastingdienst.nl/beeldkrant/2016/09/14/antwoorden-op-kamervragen-over-belastingrente/. Goed om deze te lezen. Uit de antwoorden blijkt de strakke interpretatie die we moeten hanteren. De regeling is bewust vormgegeven zoals hij is. De lijn die tot nu toe door de lavaco’s is uitgedragen: er wordt geen beleid gemaakt. Wel kan er in incidentele gevallen aanleiding zijn om de rente te matigen gelet op de bijzonderheden omstandigheden van het geval (zoals situaties waarbij rente werd berekend over periode waarin het geld al bij de fiscus stond).”

2.7.

De in het verslag van 30 september 2016 bedoelde antwoorden op Kamervragen zijn neergelegd in de brief van de Staatssecretaris van 9 september 2016, nr. 2016-0000140067. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

„8 Welke invloed heeft het feit dat de Belastingdienst meer voorlopige aanslagen oplegt gedurende het jaar op zowel de te betalen als de te ontvangen belasting- en invorderingsrente?

Antwoord:

De verwijzing in het zevende lid van artikel 30fc (van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 30 fd, tweede lid) naar artikel 15 van de AWR houdt in dat belastingrente wordt berekend over het verschil tussen de definitieve aanslag en (onder meer) voorlopige aanslagen. Naarmate de voorlopige aanslagen die gedurende het jaar zijn opgelegd de definitieve aanslag meer benaderen wordt de grondslag voor de berekening van de belastingrente en dientengevolge het in rekening te brengen of te vergoeden bedrag aan belastingrente lager. De gehanteerde schattingsmethodiek en de laagdrempelige mogelijkheid om vooruitlopend op de aangifte de voorlopige aanslagen in op- dan wel neerwaartse richting bij te stellen dragen ertoe bij dat voorlopige aanslagen zo veel mogelijk met de definitieve aanslag overeenkomen, zodat belastingrente (vrijwel) vermeden kan worden.

9 Hoe verklaart u dat de Belastingdienst belastingrente in rekening brengt wanneer een aanslag is vooruitbetaald, terwijl in dat geval geen sprake kan zijn van gemiste rente die dient te worden vergoed?

Antwoord:

Het vooruitbetalen van belasting zonder dat er een (nieuwe) belastingaanslag is vastgesteld geeft een probleem bij de ontvanger van de Belastingdienst, omdat zo’n betaling niet kan worden afgeboekt. Zo’n betaling wordt in de regel teruggestort. De dagtekening van de belastingaanslag is bepalend voor de vraag of belastingrente in rekening kan worden gebracht. Het vooruitbetalen heeft daar geen invloed op. De Belastingdienst kan daar in de uitvoering ook geen rekening mee houden.

10 Bent u bereid het systeem van belastingrente tegen het licht te houden en hierop te reflecteren? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

Gezien de beantwoording van de voorgaande vragen zie ik geen aanleiding om de regeling van de belastingrente nader tegen het licht te houden.”

2.8.

De Staatssecretaris heeft in zijn brief van 8 december 2017, nr. 2017-0000221971 het volgende citaat uit het verslag van de vergadering van de Landelijke vakgroep Formeel recht van 19 juni 2017 opgenomen:

„Stavaza: belastingrente

Er zijn Kamervragen beantwoord over belastingrente. Daaruit blijkt dat de wet duidelijk is en er geen reden is om beleid te maken. In dezelfde zin heeft Hof Arnhem geoordeeld, zie de uitspraak van 30 mei 2017, nr. 16/00250, ECLI:NL:GHARL:2017:4583. Op grond hiervan is er geen ruimte meer om belastingrente te matigen, enkel vanwege de omstandigheid dat er rente is berekend over de periode waarin het geld reeds bij de Belastingdienst was.”

2.9.

De antwoorden op de zojuist bedoelde Kamervragen zijn neergelegd in de brief van de Staatssecretaris van 7 juni 2017, nr. 2017-0000102089. De hier relevante vraag en het daarop gegeven antwoord luiden:

„Vraag 5: „Wat is het beleid op dit punt? Klopt het dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting zoals het artikel stelt? Indien dit het geval is, bent u dan bereid om hier wel beleid voor te maken?

Antwoord 5: De regeling van de belastingrente is neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het klopt dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting in deze situaties. Dat komt doordat in de regeling belastingrente niet langer het behalen van een economisch voor- of nadeel centraal staat. Natuurlijk is het denkbaar de wettelijke bepalingen rond het rekenen en vergoeden van rente over belastingen te veranderen maar dat vraagt uiteraard passende dekking.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

  1. de Inspecteur terecht een rentepercentage van 4% heeft gehanteerd,

  2. de Inspecteur voor de berekening van de belastingrente er geen rekening mee moet houden dat tegenover een verhoging van het inkomen van belanghebbende een verlaging van het inkomen van de partner staat, waardoor het rentenadeel voor de Belastingdienst wordt gecompenseerd door een rentevoordeel,

  3. de Inspecteur voor de berekening van de belastingrente er geen rekening mee moet houden dat tegenover de verhoging van het inkomen van belanghebbende in het jaar 2014 een verlaging van zijn inkomens in de jaren 2015 en 2016 staat, waardoor het rentenadeel voor de Belastingdienst wordt gecompenseerd door een rentevoordeel,

  4. de Inspecteur de eindtermijn van de belastingrente juist heeft vastgesteld,

  5. de Inspecteur niet in strijd met enige beleidsregel heeft gehandeld door de onder de geschilpunten 2. en 3. genoemde saldering en in 4. genoemde beperking van de termijn niet toe te passen en

  6. de Inspecteur terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend bij de uitspraak op bezwaar.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing