Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8239, 19/01188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8239, 19/01188

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 oktober 2020
Datum publicatie
23 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:8239
Formele relaties
Zaaknummer
19/01188

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet. Hoger beroepschrift bevat niet de gronden van het hoger beroep. Verzuim niet (tijdig) hersteld.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 19/01188

uitspraakdatum: 13 oktober 2020

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het verzet van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 25 februari 2020 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019, met nummer UTR 18/3079, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum.

1 Procesverloop en behandeling verzet

1.1.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-gemotiveerd zijn van het hoger beroep. Belanghebbende heeft daartegen verzet aangetekend.

1.2.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 29 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.3.

Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat behoren onder meer het hogerberoepschrift en het verzetschrift.

2 Vaststaande feiten en de gronden van het verzet

2.1.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019.

2.2.

Bij brief van 17 oktober 2019 heeft de griffier van het Hof de gemachtigde van belanghebbende erop gewezen dat het hogerberoepschrift naar de eisen van de wet niet volledig is, omdat het niet de gronden van het hoger beroep bevat en geen kopie van de aangevallen uitspraak is overgelegd. Daarbij heeft de griffier van het Hof de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid gesteld de verzuimen uiterlijk op 14 november 2019 te herstellen en hem erop gewezen dat als op genoemde datum niet aan de uitnodiging gevolg is gegeven het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.3.

Bij aangetekend verzonden brief van 19 november 2019 heeft de griffier van het Hof de gemachtigde van belanghebbende erop gewezen dat er geen reactie op de brief van 17 oktober 2019 is ontvangen en dat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld uiterlijk 3 december 2019 het hogerberoepschrift aan te vullen met de ontbrekende stukken en/of de vereiste gegevens. Daarbij heeft de griffier van het Hof de gemachtigde van belanghebbende erop gewezen dat als op de laatstgenoemde datum de stukken en/of gegevens niet ter griffie zijn ontvangen het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.4.

Uit onderzoek is gebleken dat bedoelde brief van 19 november 2019 op 20 november 2019 is afgeleverd door PostNL en dat door de gemachtigde van belanghebbende voor ontvangst is getekend.

2.5.

In het verzetschrift heeft de gemachtigde van belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat – in afwijking van de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2014 (hierna: de Procesregeling) – hij slechts één aangetekende brief heeft ontvangen en dat in de Procesregeling een termijn van vier weken wordt voorgeschreven, terwijl hij maar een termijn van twee weken heeft gekregen. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat hij de in 2.2 vermelde brief van 17 oktober 2019 niet heeft ontvangen. Ten slotte is volgens belanghebbende door het Hof ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Awb, bevat het beroepschrift ten minste de gronden van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

3.2.

In de Procesregeling is – voor zover van belang – bepaald:

‘Artikel 9 - Herstel verzuimen

De griffier geeft van het bestaan van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht schriftelijk kennis aan de indiener van het beroepschrift … en nodigt deze daarbij uit het verzuim binnen vier weken te herstellen. Daarbij vermeldt de griffier dat het beroep … niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld.

Artikel 10 - Niet-ontvankelijkverklaring beroep …

Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens een verzuim als bedoeld in de artikelen … 9 vindt slechts plaats indien:

a. de uitnodiging het verzuim te herstellen … bij aangetekende brief is verzonden,

b.in de uitnodiging is medegedeeld dat het beroep … niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld …, binnen de termijn geen herstel … heeft plaatsgevonden.’

3.3.

Het Hof is, ervan uitgaande dat de in 2.2 vermelde brief van 17 oktober 2019 is verzonden, van oordeel dat het hoger beroep conform de Procesregeling is behandeld. Belanghebbende heeft in de brief van 17 oktober 2019 – conform het bepaalde in artikel 9 van de Procesregeling – vier weken de tijd gekregen om de verzuimen te herstellen. In artikel 10 van de Procesregeling is niet bepaald dat voor niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep meer dan één aangetekende brief moet worden verzonden dan wel één aangetekende brief moet worden verzonden met een termijn van vier weken. De aangetekende brief van 19 november 2019, waarin een termijn van twee weken is gesteld, levert derhalve geen strijd op met dit artikel

3.4.

Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat hij de in 2.2 vermelde brief van 17 oktober 2019 niet heeft ontvangen. Het Hof neemt bij de beoordeling van het verzet in aanmerking dat de gemachtigde van belanghebbende uit de in de in 2.3 vermelde brief van 19 november 2019, die hij op 20 november 2019 heeft ontvangen (zie 2.4), kon afleiden dat het Hof op 17 oktober 2019 een brief aan hem had verzonden. De gemachtigde van belanghebbende had in de periode 20 november 2019 tot en met 3 december 2019 contact met het Hof kunnen opnemen en – omdat hij de brief van 17 oktober 2019 niet had ontvangen – kunnen verzoeken om verlenging van de termijn voor het herstellen van de verzuimen. Dit heeft de gemachtigde van belanghebbende echter nagelaten. Het gegeven dat de gemachtigde van belanghebbende onderzoeken in het ziekenhuis heeft gehad, leidt het Hof niet tot de conclusie dat het verzet reeds daarom gegrond zou moeten zijn. Hier voegt het Hof nog aan toe dat de gemachtigde van belanghebbende ook in de periode 4 december 2019 tot 25 februari 2020 (datum bestreden uitspraak) geen contact met het Hof heeft opgenomen. Het betoog van de gemachtigde van belanghebbende dat het Hof een onderzoek naar de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding had moeten instellen, faalt reeds omdat het Hof niet wist dat de gemachtigde van belanghebbende de brief van 17 oktober 2019 niet zou hebben ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb is niet van toepassing omdat er in het onderhavige geval tijdig hoger beroep is ingesteld. Het Hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Slotsom Het verzet is ongegrond.

4 Proceskosten

5 Beslissing