Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8476, 19/01247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8476, 19/01247

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 oktober 2020
Datum publicatie
30 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:8476
Formele relaties
Zaaknummer
19/01247

Inhoudsindicatie

MRB. Proceskostenvergoeding.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/01247

uitspraakdatum: 20 oktober 2020

Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2019, nummer AWB 18/5218, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team Vaktechniek Auto (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 17 maart 2018 tot en met 16 juni 2018 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [0000.00.000] .Y.8) in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 93 en bij beschikking een boete van € 52.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 5 augustus 2019 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze de boetebeschikking betreft en de boetbeschikking vernietigd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De in hoger beroep door belanghebbende nader ingediende stukken zijn doorgestuurd aan de Inspecteur en maken deel uit van het dossier.

1.6.

Het Hof heeft bij brief van 25 augustus 2020 aan partijen meegedeeld dat het Hof, na bestudering van de zaak, een zitting niet nodig acht en partijen gevraagd of zij akkoord gaan met afdoening zonder mondeling behandeling. In verband hiermee heeft het Hof partijen als bijlage een formulier meegestuurd en in voormelde brief vermeld dat als het formulier niet binnen tien dagen wordt geretourneerd, het Hof ervan uitgaat dat partijen geen zitting wensen. De Inspecteur heeft bij brief van 27 augustus 2020 daarvoor toestemming gegeven. Belanghebbende heeft het formulier niet geretourneerd, maar, naar het Hof begrijpt voor het geval de zaak zou worden afgedaan zonder mondelinge behandeling, bij brief van 9 september 2020 nader inhoudelijk gereageerd. Bij brief van 10 september 2020 heeft het Hof dit stuk ter kennisneming gestuurd aan de Inspecteur en geschreven dat als het stuk voor de Inspecteur aanleiding is alsnog een mondelinge behandeling van de zaak te willen, het Hof dat graag uiterlijk binnen een week verneemt.

1.7.

Omdat een nadere reactie van de Inspecteur is uitgebleven en belanghebbende het onder 1.6 genoemde formulier niet heeft geretourneerd, heeft het Hof, gelet op voormelde passage in de brief van 25 augustus 2020 dat indien een reactie uitblijft het Hof aanneemt dat de betreffende partij geen zitting wenst, bij brief van 18 september 2020 aan partijen meegedeeld dat de zaak zonder mondelinge behandeling zal worden afgedaan.

1.8.

Vervolgens heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Vaststaande feiten

In beroep was uitsluitend de gelijktijdig met de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 17 maart 2018 tot en met 16 juni 2018 (aanslagnummer [0000.00.000] .Y.8) opgelegde boete van € 52 in geschil. In die procedure heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de boete dient te vervallen. De Rechtbank heeft dienovereenkomstig geoordeeld en de boetebeschikking vernietigd. De Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van proceskosten ten bedrage van € 23,63 voor porto-, telefoon- en kantoorkosten en € 52 voor de tijd en moeite die het heeft gekost om tegen de boetebeschikking op te komen, afgewezen.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is in geschil of aan belanghebbende terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend. Deze vraag wordt door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend beantwoord.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur de door hem gemaakte kosten voor de procedure in beroep en hoger beroep, door belanghebbende berekend op € 120,37 dient te vergoeden.

3.3.

De Inspecteur heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing