Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:860, 18/00179 t/m 18/00183

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:860, 18/00179 t/m 18/00183

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 februari 2020
Datum publicatie
14 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:860
Formele relaties
Zaaknummer
18/00179 t/m 18/00183

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontvankelijkheid beroep. Persoonsgebonden aftrek. Uitgaven voor specifieke zorgkosten. Aftrekbare giften.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 18/00179 tot en met 18/00183

uitspraakdatum: 4 februari 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2018, nummers AWB 17/2797, AWB 17/2798, AWB 17/3473, AWB 17/3474 en AWB 17/3475, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.878. Tevens is bij beschikking € 790 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.941. Tevens is bij beschikking het te vergoeden bedrag aan heffingsrente op € 49 bepaald.

1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.091. Tevens is bij beschikking € 10 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.952. Tevens is bij beschikking € 6 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.5.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.487. Tevens is bij beschikking € 2 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.6.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2010 ongegrond verklaard. De aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 zijn bij uitspraken op bezwaar verminderd. De beschikkingen inzake de heffings- en belastingrente zijn daarbij aangepast.

1.7.

De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 2 februari 2018 het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2010 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond. De overige beroepen zijn gegrond verklaard en de aanslagen IB/PVV zijn door de Rechtbank verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.166 (2012), € 21.708 (2013) en € 19.878 (2014). Het Hof begrijpt de uitspraak aldus, dat de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig zijn aangepast of verminderd.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019 te Arnhem. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting is het onderzoek op verzoek van belanghebbende heropend en heeft een tweede zitting plaatsgevonden op 16 januari 2020 te Arnhem. Van het verhandelde op deze tweede zitting is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De dagtekening van de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2010 is 15 december 2016. Het beroepschrift is op 1 februari 2017 via het digitale loket bij de rechtbank ontvangen.

2.2.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2011 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 450. Daarbij heeft zij een bedrag van € 19.997 (€ 20.424 minus

drempel € 427) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten

voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en extra gezinshulp. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 2.857 aan scholingsuitgaven (€ 3.357 minus

drempel € 500) en een bedrag van € 2.590 aan giften in aftrek gebracht.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2012 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 7.897. Daarbij heeft zij een bedrag van € 16.204 (€ 16.634 minus drempel € 430) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 1.990 aan giften in aftrek gebracht.

2.4.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2013 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van nihil. Daarbij heeft zij een bedrag van € 12.173 (€ 12.584 minus drempel € 411) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 3.746 (gemaximeerd) aan giften in aftrek gebracht en een restant aan persoonsgebonden aftrek van € 15.000.

2.5.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2014 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 14.543. Daarbij heeft zij een bedrag van € 7.145 (€ 7.565 minus drempel € 420) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 3.799 (gemaximeerd) aan giften in aftrek gebracht.

2.6.

Belanghebbende heeft in 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 aftrek geclaimd in verband met giften. In 2010 (€ 2.500), 2011 (€ 2.250), 2012 (€ 2.000), 2013 (€ 1.750) en 2014 (€ 4.500) zijn contante giften aangegeven aan de Islamitische stichting [A] , zijnde een algemeen nut beogende instelling (hierna: de Stichting). De heer [B] , ex-partner en de gemachtigde van belanghebbende, is directeur van de Stichting.

2.7.

Belanghebbende heeft de giften onderbouwd met kwitanties en een donatieverklaring van de Stichting, gedateerd 15 mei 2014. De donatieverklaring bevat de volgende tekst:

“Aan belanghebbenden.

Hierbij verklaart het bestuur van de stichting [A] , dat mevrouw [X] , woonachtig in [Z] , in het jaar 2010 en 2011 respectievelijk 2500 Euro en 2250 Euro heeft gedoneerd aan onze stichting .

Wij bedanken haar voor deze giften .

Hoogachtend ,

[C]

Penningmeester”

2.8.

De Inspecteur heeft een door [D] , controlemedewerker van de Belastingdienst, opgestelde ambtsedige verklaring gedateerd 20 november 2019 ingebracht. In deze ambtsedige verklaring staat het volgende:

“AMBTSEDIGE VERKLARING

Ik, [D] , controlemedewerker van de Belastingdienst, verklaar, op de ambtseed bij de aanvang mijner bediening afgelegd, het volgende.

Door [X] , BSN [000.00.000] , is beroep ingesteld tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 tot en met 2014, aanslagnummers [000.00.000] .H06, H.16.01, H.26.01, H.36.01 en H.46.01. Tot het procesdossier behoren door belanghebbende overgelegde verklaringen en kwitantiebonnen, die alle afkomstig zouden zijn van Islamitische Stichting [A] te [E] (hierna: de ANBI). In verband met deze beroepsprocedures heb ik op verzoek van de inspecteur/verweerder een derdenonderzoek ingesteld bij de ANBI, teneinde de administratie te kunnen beoordelen op de aanwezigheid van de gestelde gedoneerde bedragen. Hierbij is aandacht besteed aan de nummering van de overgelegde kwitantiebonnen, die is anders dan op grond van de datums zou mogen worden verwacht. Verder heb ik getoetst of de Stichting terecht als een Algemeen Nut Beogende Instelling is aangemerkt. De ANBI werd tijdens het onderzoek vertegenwoordigd door de penningmeester, de heer [C] (hierna: de penningmeester). Hij verzorgt voor de ANBI de financiële administratie, hieronder begrepen het innen en in ontvangst nemen van giften, het afstorten van overtollige liquiditeiten, het vastleggen van de inkomsten en uitgaven in excel, het opmaken van jaarrekeningen, publicatie van de staat van baten en lasten op de website, het verrichten van betalingen en het uitschrijven van verklaringen en kwitanties.

De heer [B] , fiscaal partner van [X] , is voorzitter van de ANBI. Hij is de woordvoerder (contactpersoon) van de stichting. Ook de heer [B] int giften. Tijdens het onderzoek verklaart de penningmeester onder andere:

- dat hij alle contante giften direct verwerkt in het digitale bank-kasboek. Kasmutaties hebben alleen betrekking op contante giften.

- dat in dit bank-kasboek, naast de anonieme giften uit collectes, alleen contante giften voorkomen van één met naam genoemde persoon (niet zijnde [X] of [B] ); deze persoon is ook de enige die donatieverklaringen ontvangen heeft.

Verder verklaarde de penningmeester:

- dat alleen hij kwitanties uitschrijft;

- dat de kwitantiebonnen in een niet afgesloten vitrinekast liggen in de grote zaal van het gebouw en hierdoor een ieder gebruik zou kunnen maken van de kwitantiebonnen;

- dat de kwitantiebonnen vermoedelijk sinds 2012 in gebruik zijn;

- dat de eerste kwitantie van het jaar altijd het nummer 1 heeft, de volgende kwitantie het nummer 2, enzovoort.

Ik heb de penningmeester het onderste deel van de door [X] overgelegde

donatieverklaring met dagtekening 15 mei 2014 getoond. Hierop verklaarde de penningmeester dat de daarop zichtbare handtekening niet van hem was. Vervolgens heb ik de penningmeester het bovenste deel van dezelfde donatieverklaring getoond. Hierop verklaarde de penningmeester dat hij donatieverklaringen nooit begint met als aanhef: “Aan belanghebbenden”.

Ik heb de penningmeester een gedeelte van de door [X] overgelegde kwitantiebon 78714 getoond. De nummering komt de penningmeester niet bekend voor. De penningmeester verklaart dat de nummering niet in 2011 kan zijn gebruikt. Op mijn vraag of hij gebruik maakt van een stempel met gegevens van [A] , antwoordde de penningmeester: “nee, nooit op bonnetjes”.

Ik heb de penningmeester een gedeelte van de door [X] overgelegde kwitantiebon 78601 getoond. Op mijn vraag of hij in 2010 dit soort (lay-out) kwitanties gebruikte, antwoordde de penningmeester: “nee”. Op mijn vraag of hij het vakje “Extra mededeling” invult, antwoordde de penningmeester: “nee, dat ga ik niet extra vermelden”. Op mijn vraag of hij op 15-4-2010 bonnummer 78601 zou hebben kunnen gebruikt, antwoordde de penningmeester: “nee”.

Op mijn vraag of kwitantiebonnen van de jaren 2010 en 2011 bewaard zijn gebleven, antwoordde de penningmeester: “nee, die zijn weggegooid”.

Bevindingen

Tijdens het onderzoek is gebleken dat:

- de door de penningmeester afgegeven donatieverklaringen afwijken van de door

belastingplichtige overgelegde donatieverklaringen;

- de nummering van de door belastingplichtige overgelegde kwitantiebonnen afwijkt van de

verklaring van de penningmeester omtrent de nummering;

- het handschrift, de handtekening en de paraaf van de penningmeester afwijken van het

handschrift, de handtekeningen en de parafen in de door belastingplichtige overgelegde

bescheiden;

- de kwitantiebonnen op naam staan van [X] . De naam van belastingplichtige is

volgens de basisregistratie personen [X] ;

- in de administratie van Islamitische Stichting [A] geen contante giften op naam van

belastingplichtige zijn aangetroffen;

Aldus opgemaakt en ondertekend op de ambtseed te Breda op 20 november 2019.”

3 Geschil

In geschil is de vraag of het beroep 2010 door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard, of het beroep 2011 terecht ongegrond is verklaard en of de aanslagen, zoals verlaagd door de Rechtbank, tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing