Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9907, 19/01530

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9907, 19/01530

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 november 2020
Datum publicatie
4 december 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:9907
Zaaknummer
19/01530

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ex-echtgenote aanspraak had op partneralimentatie.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01530

uitspraakdatum: 24 november 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2019, nummer AWB 19/1793, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend. In het aanslagbiljet ligt verder besloten dat het bedrag van de op enig tijdstip niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek bij beschikking als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is vastgesteld op nihil.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de hiertegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (beeldbellen) plaatsgevonden op 23 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 22 juni 1996 is belanghebbende onder het maken van huwelijkse voorwaarden in het huwelijk getreden met [A] (hierna: de ex-echtgenote). Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren.

2.2.

Belanghebbende is enig aandeelhouder van [B] B.V. (hierna: [B] ).

2.3.

Belanghebbende en zijn gezin woonden in een woning gelegen aan de [a-straat 1] te [C] (hierna: de woning). Belanghebbende en de ex-echtgenote waren ieder voor de helft eigenaar van de woning. De woning was gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij [a-bank] (groot € 900.000) en een hypothecaire geldlening bij [B] (groot € 1.150.000). Volgens de overeenkomst van geldlening met [B] zijn belanghebbende en de ex-echtgenoot tezamen geldnemer en zijn zij beiden hoofdelijk aansprakelijk. Over het niet afgeloste deel van de lening is een rente van 5% verschuldigd.

2.4.

Tussen belanghebbende en de ex-echtgenote als geldnemer enerzijds en [B] als geldgever anderzijds bestaat verder een rekening-courantverhouding. In eerste instantie heeft (de rechtsvoorganger van) [B] € 500.000 in rekening-courant aan belanghebbende en de ex-echtgenote verstrekt ter aanwending voor privédoeleinden. Bij notariële akte van 2 september 2008 hebben belanghebbende en de ex-echtgenote zekerheden verstrekt aan [B] in de vorm van een recht van tweede hypotheek op de woning en - kort gezegd - een pandrecht op de roerende zaken die in of bij de woning behoren. De rekening-courantschuld van belanghebbende en de ex-echtgenote is volgens de jaarrekening van [B] opgelopen tot € 912.142 per 31 december 2015. Onder meer de rente die verschuldigd is over de hypothecaire geldlening bij [B] (5% over € 1.150.000 is € 57.500) is in 2015 in rekening-courant bijgeschreven.

2.5.

Bij beschikking van 25 februari 2015 is door rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding uitgesproken tussen belanghebbende en de ex-echtgenote (hierna: de echtscheidingsbeschikking). In het kader van de kinderalimentatie is omtrent de draagkracht van belanghebbende het volgende overwogen:

“3.12. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van de man ligt om te stellen en bij betwisting te onderbouwen wat zijn draagkracht is dan wel dat het hem ontbreekt aan draagkracht om in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om een bijdrage ten behoeve van de minderjarigen te voldoen. Weliswaar blijkt uit de door hem overgelegde cijfers dat zijn inkomen lager is dan in voorgaande jaren, maar onvoldoende aannemelijk is dat de verdiencapaciteit van de man niet hoger is dan het inkomen dat hij thans zou hebben. Gelet op de werkervaring van de man mag worden verwacht dat hij ander werk zoekt om aan zijn onderhoudsverplichting te kunnen voldoen. De man heeft weliswaar gesteld dat hij via zijn netwerk solliciteert naar passende interim functies, echter van de man mag verwacht worden dat hij ook solliciteert naar functies op een ander niveau die meer kans bieden op een baan. Daarbij komt dat de man heeft gesteld dat partijen beschikken over een vergelijkbare draagkracht. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank uitgaan van een verdiencapaciteit van de man die in elk geval gelijk is aan het inkomen van de vrouw. (…)”

Over partneralimentatie is in de echtscheidingsbeschikking het volgende overwogen:

“3.15. De vrouw heeft verzocht een bijdrage vast te stellen in haar levensonderhoud door de man te voldoen. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij met haar eigen inkomen niet volledig in haar behoefte kan voorzien. De man voert verweer. Nu de vrouw geen concreet bedrag heeft verzocht, zal de rechtbank haar verzoek als onvoldoende bepaald afwijzen.”

De verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap van goederen (hierna: de vermogensrechtelijke afwikkeling) zijn bij de echtscheidingsbeschikking afgesplitst en aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Het huwelijk is per 4 augustus 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

2.6.

Op 17 augustus 2015 hebben belanghebbende en de ex-echtgenote, tijdens een zitting van de civiele kamer van dit Hof in een (spoed)appelprocedure over - kort gezegd - de verkoop van de woning, een vaststellingovereenkomst gesloten ter beëindiging van hun geschillen. De inhoud hiervan is vastgelegd in een van die zitting opgemaakt proces-verbaal (hierna: het p-v van 17 augustus 2015) dat door belanghebbende en de ex-echtgenote is ondertekend. Het p-v van 17 augustus 2015 luidt, voor zover relevant, als volgt:

3. Indien de woning voor genoemd bedrag [Hof: een laatprijs van € 2.175.000] verkocht wordt, zullen daarvan eerst de hypothecaire leningen afgelost worden bij de [a-bank] en bij [B] B.V., zijnde een totaalbedrag van € 2.050.000.

Partij [X] maakt zich er sterk voor en zegt toe dat hij zal zorgdragen dat [B] B.V. partij [A] zal ontslaan uit haar hoofdelijke verplichtingen inzake de hypothecaire leningen.

4. De overwaarde van de woning wordt bij helfte verdeeld, na voldoening van de makelaarskosten. (…)

5. Partij [X] zegt toe dat hij ten behoeve van de drie kinderen van partijen, indien zij het middelbare schooldiploma gehaald hebben een bedrag van € 15.000 per kind zal storten ten behoeve van een studie, op een door partijen te openen rekening ten name van het betreffende kind. (…) Partijen zullen voor hun studerende kinderen naar rato van hun inkomen leefgeld aan hen verstrekken.

6. Ieder der partijen draagt de schuld in rekening-courant van de eigen B.V., partijen genoegzaam bekend.

Partij [X] maakt zich er sterk voor en zegt toe dat hij zal zorgdragen dat partij [A] zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld bij [B] B.V.

7. Gelet op hetgeen onder 5 en onder 6 is overeengekomen doen partijen over en weer definitief afstand van het recht op partneralimentatie, een en ander zoals vermeld in artikel 1:159 lid 1 jo. lid 3 BW.

(…)

9. (…) Beide partijen verklaren over en weer elkaar finale kwijting te geven wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk.

10. Indien de woning wordt verkocht voor een koopsom tussen € 2.175.000 en € 2.075.000 gelden voormelde afspraken mutatis mutandis.

(…)”

2.7.

Uiteindelijk is de woning verkocht voor € 2.150.000.

2.8.

[B] heeft in een brief van 28 maart 2016 (‘betreft: Aflosnota van uw hypotheek’) gericht aan belanghebbende en de ex-echtgenote, per adres van belanghebbende, geïnformeerd over de aflossing van de bestaande schuldverhoudingen uit de verkoopopbrengst van de woning en de verdere afwikkeling. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Het totale bedrag om uw uitstaande hypothecaire leningen inclusief bijgeschreven rente op 31 maart 2016 af te lossen is € 2.124.548,85,-. In de bijgevoegde aflosnota ziet u hoe dit bedrag is opgebouwd. (…)

Afspraken restschuld

Voorts hebben wij vernomen dat u beiden onderling op 17 augustus 2015 bent overeengekomen dat in het kader van de financiële afwikkeling van uw echtscheiding alleen de heer [X] voor de aflossing van de resterende schuld aansprakelijk gehouden kan worden. In gesprek met de heer [X] begrijpen wij dat mevrouw [A] hiermee definitief afstand doet van het recht op partneralimentatie. (…)”

De bij de brief gevoegde ‘Aflosnota’, luidt als volgt:

Aflossingsvrije Hypotheek

Leningdeel 500k-1 van 3 januari 2007)

Nominale R/C-leningsschuld € 500.000,00

Nog te betalen rente t/m 31 maart 2016 € 474.548,85+

Totaal leningdeel 550k-1 per 31 maart 2016 € 974.548,85

Aflossingsvrije Hypotheek

Leningdeel 1150k-2 van 29 januari 2010)

Nominale leningsschuld € 1.150.000,00+

Totaal leningdeel 1150k-2 per 31 maart 2016 € 1.150.000,00

Totale uitstaande schuld per 31 maart 2016 € 2.124.548,85

(…)

Restschuld afspraken

Royement van hypothecaire zekerheden én opheffen hoofdelijke aansprakelijkheid is eerst mogelijk na tekening nieuwe leningovereenkomst per 31 maart 2016 door [B] en [X] voor de restschuld van € 974.548,85.”

2.9.

[B] en belanghebbende hebben een op 30 maart 2016 ondertekende rekening-courantovereenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat met de ondertekening van die overeenkomst de hypothecaire geldlening tussen [B] enerzijds en belanghebbende en de ex-echtgenote anderzijds (zie 2.3) en de rekening-courantverhouding tussen [B] enerzijds en belanghebbende en de ex-echtgenote anderzijds (zie 2.4) komen te vervallen. De kredietverlening is na aflossing van deze leningen per 31 maart 2016 gemaximeerd op € 974.548,85.

2.10.

De notariële levering van de woning heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Na verrekening van de lasten, aflossing van de hypothecaire geldleningen bij [a-bank] en [B] en aftrek van de kosten, resteert volgens de nota van afrekening een bedrag van € 77.245,56.

2.11.

De notaris voor wie de levering van de woning heeft plaatsgevonden heeft de brief van [B] met de bijgevoegde aflosnota (zie 2.8) op 22 april 2016 per e-mail aan de ex-echtgenote doen toekomen. De ex-echtgenote heeft hierop gereageerd bij e-mail aan de notaris van 23 april 2016. Die e-mail luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Dat de heer [X] kennelijk willens en wetens mij deze brief niet voor het transport ter hand heeft willen stellen, is uiteraard hem aan te rekenen. De inhoud van deze brief had het transport geblokkeerd, omdat hetgeen in deze brief gesteld wordt pertinent onjuist is. Ik betwist zoals u zult begrijpen de juistheid op alle fronten hiervan. (…)

Het bevreemd mij dat u de juistheid van het gestelde in deze brief niet bij mij heeft geverifieerd. Ik acht uw handelen daarin uiterst onzorgvuldig. Zeker als er royement moet worden verleend, terwijl er in deze brief door de heer [X] opgesteld wordt aangegeven dat er een groot deel van de schuld resteert. (…) U heeft daarmee niet voldaan aan uw onderzoeksplicht. (…)

Ik heb u de afspraken van het proces-verbaal d.d. 17 augustus 2015 en het arrest d.d. 12 april jl van het Gerechtshof gestuurd. Deze afspraken zien toe op de totale vermogensrechtelijk afwikkeling.”

2.12.

Over de financiële afwikkeling van de verkoop van de woning c.q. de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning hebben belanghebbende en de ex-echtgenote in het jaar 2016 geprocedeerd.

2.13.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 heeft belanghebbende een bedrag van € 463.559 aan betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen opgevoerd, bestaande uit € 7.491 als periodieke alimentatiebetalingen aan de ex-echtgenote en € 456.068 als afkoopsom van een alimentatieverplichting ten behoeve van de ex-echtgenote (hierna ook: de afkoopsom). De afkoopsom komt neer op (nagenoeg) de helft van de rekening-courantschuld bij [B] per 31 december 2015 (zie 2.4).

2.14.

Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur aftrek wegens onderhoudsverplichtingen tot een bedrag van € 2.388 toegelaten, zijnde een bedrag gelijk aan de hoogte van het eigenwoningforfait over het eerste kwartaal. De afkoopsom is niet in aftrek toegelaten, ook niet na bezwaar.

2.15.

Het beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de ex-echtgenote recht had op partneralimentatie, dat belanghebbende een gezamenlijke schuld van hem en zijn ex-echtgenote op zich heeft genomen en dat hij op grond daarvan zou zijn onderbedeeld. Dit blijkt niet uit de echtscheidingsbeschikking en is evenmin te lezen in het p-v van 17 augustus 2015, aldus de Rechtbank.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende op grond van artikel 6.3, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001 in het jaar 2016 recht heeft op aftrek van de afkoopsom als persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud.

3.2.

Belanghebbende stelt dat hij is onderbedeeld door met de ex-echtgenote overeen te komen dat hij de rekening-courantschuld bij [B] op zich neemt. Die onderbedeling staat volgens hem tegenover het prijsgeven van de aanspraak van de ex-echtgenote op partneralimentatie.

3.3.

De Inspecteur betwist dat de ex-echtgenote aanspraak kon maken op partneralimentatie, dat zij die eventuele aanspraak zou hebben prijsgegeven en dat, zo daarvan al sprake is, de onderbedeling van belanghebbende hiertegenover staat. Dat is overeengekomen dat belanghebbende de rekening-courantschuld bij [B] op zich heeft genomen, leest de Inspecteur niet in het p-v van 17 augustus 2015.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing