Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10007, 19/01401 t/m 19/01409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10007, 19/01401 t/m 19/01409

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 oktober 2021
Datum publicatie
2 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10007
Formele relaties
Zaaknummer
19/01401 t/m 19/01409

Inhoudsindicatie

BPM. Hoorplicht.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/01401 tot en met 19/01409

uitspraakdatum: 26 oktober 2021

Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 september 2019, nummers AWB 18/2543 en AWB 18/2545 tot en met 18/2552, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op aangiften bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de hiertegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende [naam1] (hierna ook: [naam1] ), bijgestaan door [naam2] (hierna: [naam2] ), alsmede namens de Inspecteur mr. [naam3] , bijgestaan door [naam4] . Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 19/01401 tot en met 19/01409. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in oktober 2017 aangiften voor de bpm gedaan met het oog op de registratie van negen personenauto’s (hierna tezamen: de auto’s), alle ingevoerd vanuit Oostenrijk, te weten:

een FIAT 500 1.2 Popstar (VIN [nummer1] , hierna: auto 1) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 22 februari 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 25,750 en de historische bruto bpm op € 2.023. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.502 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 0.9 TwinAir Turbo Lounge (VIN [nummer2] , hierna: auto 2) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 16 februari 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 25,750 en de historische bruto bpm op € 1.429. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.061 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 1.2 Popstar (VIN [nummer3] , hierna: auto 3) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 22 februari 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 25,750 en de historische bruto bpm op € 2.023. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.502 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 C 0.9 TwinAir T S (VIN [nummer4] , hierna: auto 4) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 15 september 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 11 en de historische bruto bpm op € 1.429. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.271 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 0.9 TwinAir Turbo Lounge (VIN [nummer5] , hierna: auto 5) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 16 februari 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 25,750 en de historische bruto bpm op € 1.429. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.061 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 0.9 TwinAir Turbo Lounge (VIN [nummer6] , hierna: auto 6) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 22 februari 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 25,750 en de historische bruto bpm op € 1.429. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.061 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 0.9 TwinAir Turbo Lounge (VIN [nummer7] , hierna: auto 7) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 31 augustus 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 11 en de historische bruto bpm op € 1.429. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.271 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 0.9 TwinAir T S (VIN [nummer8] , hierna: auto 8) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 16 februari 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 25,750 en de historische bruto bpm op € 1.429. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.061 bpm op aangifte voldaan.

een FIAT 500 1.2 Popstar (VIN [nummer9] , hierna: auto 9) met een kilometerstand van minder dan 20. De datum van de eerste toelating is 22 februari 2017. Het afschrijvingspercentage is volgens de forfaitaire tabel bepaald op 25,750 en de historische bruto bpm op € 2.023. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.502 bpm op aangifte voldaan.

2.2.

In de aangiften voor de bpm heeft belanghebbende telkens aangegeven de aanvrager en (toekomstig) houder van de kentekens van de auto’s te zijn.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte.

2.4.

Op 16 januari 2018 heeft de Inspecteur een voornemen tot het doen van uitspraken op bezwaar verzonden. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende gewezen op de mogelijkheid om te worden gehoord en meegedeeld dat hij daartoe een voorstel zal doen (bijlage 10 gevoegd bij het verweerschrift in eerste aanleg).

2.5.

Met dagtekening 23 augustus 2021 heeft de Inspecteur per e-mailbericht nadere stukken toegezonden aan het Hof. De stukken hebben (onder meer) betrekking op de gang van zaken met betrekking tot het horen in de bezwaarfase. Uit deze stukken komt het volgende naar voren:

2.5.1.

Bij brief van 18 januari 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek (hierna: de eerste uitnodiging) in de volgende bewoordingen:

“(…) Hierbij stel ik u op 13 februari 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur in gelegenheid om gehoord te worden. Het recht van inzage is op afspraak en kan plaatsvinden in de periode van nu tot het hoorgesprek. Tijdens het horen is er geen mogelijkheid tot inzage. (…)”

2.5.2.

Per e-mailbericht van 24 januari 2018 heeft een voormalig kantoorgenoot van belanghebbendes gemachtigde op de hiervoor genoemde brief van 18 januari 2018 gereageerd, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is vermeld:

“(…) Tevens heb ik uw brieven ontvangen omtrent de uitnodigingen voor hoorgesprekken op 13 en 15 februari 2018. Helaas zijn wij op deze dagen verhindert. Hierdoor wil ik u vriendelijk verzoeken nieuwe data voor te stellen in februari 2018 om de voortgang erin te houden. U kunt mij bereiken op (…) voor het maken van een afspraak of reageren op deze e-mail.

Ten slotte wil ik u vriendelijk verzoeken contact met mij op te nemen om hoorgesprekken in te plannen in maart 2018, Wanneer we tijdig afspraken maken kan ik deze dagen voor uw reserveren. U kunt mij bereiken op (…) voor het maken van een afspraak of reageren op deze e-mail. (…)”

2.5.3.

Bij brief van 25 januari 2018 heeft de Inspecteur een nieuwe uitnodiging voor een hoorgesprek aan belanghebbendes gemachtigde gezonden (hierna: de tweede uitnodiging), waarin het volgende is vermeld:

“(…) Hierbij stel ik u op 12 februari 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur in gelegenheid om gehoord te worden. Het recht van inzage is op afspraak en kan plaatsvinden in de periode van nu tot het hoorgesprek. Tijdens het horen is er geen mogelijkheid tot inzage. (…)

De dossiers komen overeen met de dossiers in de brief van 18 januari 2018 betreffende Uitnodiging horen 13 februari 2018. Voor deze dossiers is dit een 2e uitnodiging tot horen.”

2.5.4.

Met dagtekening 12 februari 2018 volgt een nieuwe uitnodiging (hierna: de derde uitnodiging). Deze uitnodiging luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…) Hierbij stel ik u op 26 februari 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur in gelegenheid om gehoord te worden. (…)

Deze uitnodiging, horen 26 februari 2018, geeft een overzicht van de dossiers die gehoord gaan worden van [belanghebbende] . Voor deze dossiers zijn eerdere uitnodigingen verstuurd. (…)

Onderstaande dossiers komen overeen met de dossiers van [belanghebbende] in de brief van 18 januari 2018 betreffende Uitnodiging horen 13 februari 2018 en de brief van 25 januari 2018 betreffende Uitnodiging horen 12 februari 2018. Voor deze dossiers is dit een 3de uitnodiging tot horen.”

2.6.

Uit het dossier in eerste aanleg volgt dat de Inspecteur met dagtekening 1 maart 2018 belanghebbende opnieuw heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek (hierna: de vierde uitnodiging). In deze uitnodiging is het volgende opgenomen:

“(…) Hierbij stel ik u op 22 maart 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur in gelegenheid om gehoord te worden. U krijgt deze nieuwe uitnodiging omdat u in het hoorgesprek op 19 februari 2018 te kennen gaf geen gebruik te willen maken van het recht gehoord te worden op 26 februari 2018. U bent ook niet verschenen die dag. (…)

Onderstaande dossiers komen overeen met de dossiers van [belanghebbende] in de brief van 18 januari 2018 betreffende Uitnodiging horen 13 februari 2018, de brief van 25 januari 2018 betreffende Uitnodiging horen 12 februari 2018 en de brief van 12 februari 2018 betreffende uitnodiging horen 26 februari 2018. Voor deze dossiers is dit een 4de uitnodiging tot horen.(…)”

2.7.

Voorts volgt uit het dossier in eerste aanleg dat met dagtekening 20 maart 2018 door de Inspecteur een aangetekende brief is gezonden aan belanghebbendes gemachtigde met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:

“(…) Op 27 februari 2018 nodigde ik u uit voor een hoorzitting op 20 maart 2018. Op 1 maart 2018 deed ik dat voor een hoorgesprek op 22 maart 2018 en op 7 maart 2018 voor een hoorgesprek op 27 maart 2018.

Voor de dossiers voor het hoorgesprek van 22 maart 2018 betreft het de 3e/4e uitnodiging. Voor de dossiers van 27 maart 2018 betreft het de 3e uitnodiging.

U heeft niet op de uitnodigingen gereageerd dus vooralsnog ging ik uit van uw aanwezigheid.

Na afloop van de zitting van de Rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 vroeg ik u of u aanwezig zou zijn op de genoemde datums, 20, 22 en 27 maart 2018. U liet mij weten niet meer naar hoorzittingen te komen omdat het geen zin had. Ik heb daarop gezegd dat de uitnodiging stond en dat er op die datums wat mij betreft gewoon gehoord kon worden. Vervolgens zei u mij dat u wellicht toch zou komen. Of niet. Ik zou dat wel merken.

Ik stel vast dat u vandaag niet op het tijdstip van de uitnodiging verschenen bent. Ik heb geen schriftelijke of telefonische afmelding ontvangen. Ik trek daaruit de conclusie dat u afziet van het recht gehoord te worden voor de voor vandaag geplande dossiers. Ik zal de dossiers dan ook afwerken op basis van de in die dossiers aanwezig informatie.

Omdat u vandaag niet verscheen en u ook geen duidelijkheid schept over uw aanwezigheid op 22 en 27 maart 2018 ga ik er van uit dat u op die datums ook niet aanwezig zult zijn. (…)”

2.8.

Uit de in hoger beroep op 23 augustus 2021 ingebrachte nadere stukken van de Inspecteur volgt dat belanghebbende zelf (in de persoon van [naam2] ) op 21 maart 2018 om 17:34 uur per e-mail met bijlage heeft gereageerd op de hiervoor genoemde brief van 20 maart 2018. De bijlage betreft een bericht van belanghebbendes gemachtigde gericht aan de Inspecteur met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:

“(…) Ik wil u hierbij dringend mededelen dat wij in geen enkele bezwaarprocedure afzien van het uit het hoogste recht voortkomende recht om in iedere zaak afzonderlijk gehoord te willen worden. Concreet betekent dat wij in alle zaken waarin wij gemachtigd zijn wel wezenlijk gehoord willen worden in de bezwaarfase (zoals u genoegzaam bekend).

Hiernaast heb ik u na de zitting van de Rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 apert niet gezegd dat een hoorzitting geen zin heeft. Die stelling uwerzijds wil ik hierbij in zijn geheel bestrijden. Ik heb dat apert niet gezegd. Ik heb u voorgehouden dat wanneer u - zoals u mij gedreigd heeft - uitspraak te zullen doen zonder te waarborgen dat is gehoord, ik dat als eerste grief zal inbrengen bij de rechtbank en dat u er louter en alleen op uit bent waar mogelijk fundamentele rechten van burgers om zeep te helpen.

De hoorplicht is niet voor niets een uit het hoogste recht voortkomende fundamenteel recht, vastgelegd in artikel 41, lid 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, net als het recht dat de doodstraf niet opgelegd en uitgevoerd wordt is verankerd in artikel 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Hierbij verzoek ik u nogmaals zeer, zeer dringend, op correcte en fatsoenlijke wijze data met ons af te stemmen waarop u hoorgesprekken wilt houden, waarna ik e.e.a. zal kortsluiten met mijn belanghebbenden. Voorafgaande aan het voeren van hoorgesprekken wil ik inzage in de stukken.

Ik stuur u dit bericht ook per aangetekende post. Ik betreur het ten zeerste dat u blijkbaar blijvend voor deze wijze van communiceren (per (aangetekende) post) heeft gekozen, ik acht dat niet goed voor de onderlinge verhoudingen, althans niet wat mij en mijn klanten betreft.

Wellicht ten overvloede wil ik ten slotte nogmaals opmerken dat u de bezwaarschriften niet kunt afwerken op basis van de in dossier aanwezige informatie zonder dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden (…)”

2.9.

Tot de nadere stukken die op 23 augustus 2021 door de Inspecteur in hoger beroep zijn overgelegd, behoren voorts zogenoemde omslagen van de bezwaardossiers betreffende de onderhavige zaken alsmede het formulier “nadere controle” waarop de Inspecteur belast met de afhandeling van het bezwaar handmatig de kentekengegevens van de auto’s heeft genoteerd.

2.10.

Op 30 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan. In de uitspraken op bezwaar is met betrekking tot het ‘hoorgesprek’ het volgende vermeld:

“(…) Hoorgesprek

Op 27 februari 2018 nodigde ik u uit voor een hoorzitting op 20 maart 2018. Op 1 maart 2018 deed ik dat voor een hoorgesprek op 22 maart 2018 en op 7 maart 2018 voor een hoorgesprek op 27 maart 2018.

Voor de dossiers voor het hoorgesprek van 22 maart 2018 betreft het de 3e/4e uitnodiging. Voor de dossiers van 27 maart 2018 betreft het de 3e uitnodiging.

U heeft niet op de uitnodigingen gereageerd dus vooralsnog ging ik uit van uw aanwezigheid.

Na afloop van de zitting van de Rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 vroeg ik u of u aanwezig zou zijn op de genoemde datums, 20, 22 en 27 maart 2018. U liet mij weten niet meer naar hoorzittingen te komen omdat het geen zin had. Ik heb daarop gezegd dat de uitnodiging stond en dat er op die datums wat mij betreft gewoon gehoord kon worden. Vervolgens zei u mij dat u wellicht toch zou komen. Of niet. Ik zou dat wel merken.

Ik stel vast dat u op 22 maart 2018 niet op het tijdstip van de uitnodiging verschenen bent. Ik heb geen schriftelijke of telefonische afmelding ontvangen. Ik trek daaruit de conclusie dat u, zoals op 20 maart 2018, afziet van het recht gehoord te worden voor de voor vandaag geplande dossiers. Ik zal de dossiers dan ook afwerken op basis van de in die dossiers aanwezig informatie. (…)”

3 Geschil

Tussen partijen is in geschil of:

( a) door het Hof en de Rechtbank in strijd met het Unierecht (vooraf) te veel griffierecht is geheven door geen rekening te houden met de omvang van het financiële belang dat belanghebbende heeft bij de onderhavige geschillen;

( b) de hoorplicht is geschonden;

( c) de auto’s als nieuwe of gebruikte personenauto’s in de zin van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: wet BPM) dienen te worden aangemerkt;

( d) voor de auto’s aanspraak kan worden gemaakt op een (verdere) vermindering van de bpm (afschrijving), op grond van een koerslijst, een extra leeftijdskorting dan wel anderszins, en de verdeling van de bewijslast in dat kader;

( e) op grond van artikel 16a van de wet BPM een lager tarief van toepassing is;

( f) de Inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden door geen kentekengegevens te overleggen;

( g) de heffings- en betalingsmodaliteiten voor importvoertuigen ongunstiger zijn dan voor binnenlandse voertuigen, zodat de belasting verminderd moet worden en de hieruit voortvloeiende renteschade wegens eerdere betaling moet worden vergoed;

( h) sprake moet zijn van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet over de periode van betaling tot de feitelijke terugbetaling;

( i) recht bestaat op een vergoeding van rente over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald tot het moment waarop de Inspecteur dat griffierecht vergoedt;

( j) het Hof ingeval het een standpunt van belanghebbende niet volgt, gehouden is tot het stellen van prejudiciële vragen het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ);

( k) sprake moet zijn van vergoeding van werkelijke proceskosten, en

( l) het Besluit proceskosten bestuursrecht in strijd met het unierechtelijke gelijkheidsbeginsel is.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht, proceskosten en vergoeding immateriële schade

6 Beslissing