Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10286, 20/00695

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10286, 20/00695

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 november 2021
Datum publicatie
12 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10286
Zaaknummer
20/00695

Inhoudsindicatie

Precariobelasting. Gelijkheidsbeginsel. Oogmerk van begunstiging.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 20/00695

uitspraakdatum: 2 november 2021

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 april 2020, nummer LEE 19/647, ECLI:NL:RBNNE:2020:1728, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2018 aan belanghebbende een aanslag in de precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 819,72.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 22 januari 2019 bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021 te Leeuwarden. Belanghebbende is in persoon verschenen. Namens de heffingsambtenaar is [naam1] verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een woonschip, dat gedurende het gehele jaar 2018 was gelegen aan de [adres1] te [woonplaats] boven grond die eigendom is van de gemeente Leeuwarden (hierna: de gemeente).

2.2.

De heffingsambtenaar heeft voor het belastingjaar 2018 met dagtekening 28 februari 2018 aan belanghebbende onder meer een aanslag precariobelasting opgelegd van € 819,72.

2.3.

Uit een akte van levering van 3 maart 2011 volgt, voor zover hier van belang, dat de gemeente aan [naam2] BV ter zake van de ondergrondse parkeergarage [naam3] aan [adres2] te [woonplaats] (hierna: de parkeergarage) een appartementsrecht heeft geleverd. Dit appartementsrecht geeft blijkens de akte recht op het uitsluitende gebruik van de parkeerbak met hellingbaan voor in- en uitrit, met bijbehorende trappenhuizen en liften, alsmede een uitblaasgebouw. Uit een akte van splitsing van 14 juli 2010 (onderdeel VIII) volgt dat de gemeente een zelfstandig recht van opstal heeft gevestigd ten behoeve van zichzelf. Dat recht van opstal houdt in dat de gemeente in, op of boven het perceel gelegen aan [adres2] een zandbed met onder andere funderingen (niet omvattende funderingen ten behoeve van de parkeergarage) ten behoeve van onder andere straatbekleding of openbare objecten, de straatbekleding zelf, ondergrondse infrastructuur (voor zover niet behorende tot de parkeergarage), lantarenpalen en dergelijke, in eigendom mag hebben of verkrijgen. Het gaat er blijkens de in de akte van splitsing opgenomen bepalingen om dat de gemeente de bevoegdheid heeft om een plein met opstallen met openbare bestemming op of boven de parkeergarage in eigendom te hebben. In de akte van levering staat verder aangehaald dat het recht van opstal eeuwigdurend is, er geen retributie verschuldigd is en de opstaller geacht wordt alle bevoegdheden te hebben als ware hij eigenaar.

3 Geschil

3.1.

Na de mondelinge behandeling van het Hof is uitsluitend nog in geschil of de heffingsambtenaar bij het opleggen van de bestreden aanslag het gelijkheidsbeginsel (oogmerk van individuele begunstiging) heeft geschonden door aan de eigenaar van de parkeergarage geen aanslag precariobelasting op te leggen.

3.2.

Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar met het oogmerk van individuele begunstiging geen precariobelasting heeft geheven van de eigenaar van de parkeergarage, omdat zonder de (aanvullende) vestiging van een (sub)recht van opstal ten behoeve van de eigenaar van de parkeergarage (enkel) het gevestigde appartementsrecht niet in de weg staat aan die heffing voor de parkeergarage.

3.3.

De heffingsambtenaar stelt dat de eigenaar van de parkeergarage niet in de heffing van precariobelasting kan worden betrokken, omdat het ten behoeve van die eigenaar gevestigde appartementsrecht de heffing van precariobelasting uitsluit.

3.4.

Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing