Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10461, 20/00631

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10461, 20/00631

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 november 2021
Datum publicatie
19 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10461
Formele relaties
Zaaknummer
20/00631

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontvankelijkheid beroep.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 20/00631

uitspraakdatum: 9 november 2021

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2020, nummer LEE 19/990, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikkingen de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek op nihil vastgesteld en heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De navorderingsaanslag is bij besluit van 10 juni 2015 ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.461. De heffingsrente is daarbij verminderd tot nihil. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2017 de navorderingsaanslag en de beschikkingen – zoals deze luiden na voormelde ambtshalve vermindering – gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2020. Namens belanghebbende is [de gemachtigde] (hierna: [de gemachtigde] ) als zijn gemachtigde verschenen en namens de Inspecteur mr. [naam1] en mr. [naam2] . Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 20 januari 2021 naar partijen is toegestuurd.

1.6.

Bij brief van 21 januari 2021 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend met daarop bij brief van 26 januari 2021 een aanvulling naar aanleiding van de ontvangst van het proces-verbaal van de zitting (zie 1.5).

1.7.

Bij brief 17 februari 2021 heeft de Inspecteur gereageerd op de nadere stukken van belanghebbende.

1.8.

Bij brief van 29 maart 2021 heeft belanghebbende opnieuw nadere stukken ingediend.

1.9.

Na ontvangst van de uitnodiging voor de nadere mondelinge behandeling van het Hof op 28 september 2021 heeft [de gemachtigde] bij brief van 30 juli 2021 verzocht om uitstel van de zitting met als reden dat de Inspecteur geen uitvoering zou hebben gegeven aan de uitspraak van het Hof in het hoger beroep met nummer 17/00534 van 6 februari 2018. Het Hof heeft dit uitstelverzoek afgewezen bij brief van 4 augustus 2021, omdat het al dan niet uitvoering geven aan de evenvermelde Hofuitspraak niet een omstandigheid is die van belang is voor de beoordeling van het in het onderhavige hoger beroep voorliggende primaire geschilpunt dat ziet op de niet-ontvankelijkverklaring door de Rechtbank wegens overschrijding van de beroepstermijn.

1.10.

Bij brief van 30 augustus 2021 heeft [de gemachtigde] onder verwijzing naar zijn brief van diezelfde datum aan de Inspecteur, waarin hij -samengevat- erop wijst dat de Inspecteur nog besluiten zou moeten nemen over voorgaande jaren, het Hof (opnieuw) verzocht de zitting van 28 september 2021 uit te stellen. Bij brief van 2 september 2021 heeft het Hof ook dit verzoek afgewezen, omdat de afwikkeling van andere jaren eveneens niet een omstandigheid is die van belang is voor de beoordeling van het in het onderhavige hoger beroep voorliggende primaire geschilpunt dat ziet op de niet-ontvankelijkverklaring door de Rechtbank wegens overschrijding van de beroepstermijn.

1.11.

De nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Namens belanghebbende is [de gemachtigde] verschenen en namens de Inspecteur mr. [naam1] en mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Na een boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag over 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning , dat als volgt is berekend:

Inkomen naar aanleiding van het boekenonderzoek € 19.311

Ziektekosten 2019 € 615

Te verrekenen persoonsgebonden aftrek voorgaande jaren € 10.566

€ 11.181

Belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen € 8.130

2.2.

Bij besluit van 10 juni 2015 heeft de Inspecteur de onder 2.1 genoemde navorderingsaanslag ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.461 waarbij hij een bedrag van € 15.235 aan te verrekenen persoonsgebonden aftrek van eerdere jaren in aanmerking heeft genomen. De heffingsrente is daarbij verminderd tot nihil.

2.3.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 mei 2017 met nummer LEE 16/3048 beslist dat de Inspecteur binnen vier weken alsnog uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 moet doen.

2.4.

In zijn uitspraak op bezwaar van 8 juni 2017 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd op het bij besluit van 10 juni 2015 verminderde bedrag.

2.5.

Tijdens een zitting van het Hof op 6 februari 2018 hebben belanghebbende en de Inspecteur overeenstemming bereikt over de stand per ultimo 2008 van de in volgende jaren nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek, te weten € 19.858.

2.6.

Bij brief van 8 maart 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende erover geïnformeerd dat de onder 2.5 weergegeven overeenstemming ertoe leidt dat het inkomen over 2009 na verrekening van de persoonsgebonden aftrek op nihil wordt vastgesteld en dat de in volgende jaren nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek € 1.162 bedraagt.

2.7.

Tijdens een zitting van het Hof op 29 augustus 2018 heeft de Inspecteur (een afschrift van) de uitspraak op bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslag van 8 juni 2017 overhandigd aan [de gemachtigde] .

2.8.

Bij brief met dagtekening 22 februari 2019, door de Rechtbank ontvangen pp 27 februari 2019, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft op 26 maart 2020 mondeling uitspraak gedaan. Het proces-verbaal van de uitspraak is op 30 maart 2020 verzonden aan partijen.

2.9.

Bij een als verzetschrift aangeduid geschrift is belanghebbende op 21 april 2020 bij de Rechtbank opgekomen tegen de onder 2.8 vermelde uitspraak. De Rechtbank heeft dat geschrift doorgestuurd naar het Hof om als hogerberoepschrift in behandeling te nemen.

3 Geschil

In hoger beroep is primair de ontvankelijkheid van het beroep bij de Rechtbank in geschil en subsidiair de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning respectievelijk de hoogte van het ultimo 2009 in volgende jaren nog te verrekenen bedrag persoonsgebonden aftrek.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing