Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10906, 21/00008

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10906, 21/00008

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10906
Zaaknummer
21/00008

Inhoudsindicatie

VPB. Wijziging pensioenstelsel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00008

uitspraakdatum: 23 november 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 november 2020, nummer AWB 19/1883, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbare winst van € 159.180, en na verrekening van een verlies uit voorafgaande jaren van € 159.180 op de voet van artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, naar een belastbaar bedrag van nihil. Het verlies is voor het jaar 2016 bij beschikking vastgesteld op nihil.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bestreden belastingaanslag en verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 november 2020 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. G.M. Kamps, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door D.E. Jansen en K. Frielink, alsmede mr. [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota gestuurd aan het Hof en de Inspecteur, welke wordt geacht te zijn voorgelezen.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is opgericht op 14 oktober 1987. [naam3] (hierna: [naam3] ), geboren [in] 1959, houdt 0,5% van de aandelen in belanghebbende. Stichting [naam4] houdt 99,5% van de aandelen in belanghebbende.

2.2

[naam3] is bestuurder en enig werknemer van belanghebbende. Aan [naam3] zijn pensioenrechten toegekend, vastgelegd in een pensioenbrief van 19 februari 2009.

2.3

Per 1 januari 2016 staat een bedrag van € 666.946 aan nog te verrekenen verliezen uit 2007 open. Deze verliezen zijn te verrekenen tot uiterlijk 1 januari 2017.

2.4

Op 13 maart 2018 heeft belanghebbende aangifte voor de Vpb 2016 gedaan. De aangegeven belastbare winst bedraagt € 551.206 en het aangegeven belastbaar bedrag € 0. Op de fiscale balans was per 1 januari 2016 een pensioenvoorziening opgenomen van € 369.543. Per 31 december 2016 heeft belanghebbende geen pensioenvoorziening opgenomen omdat zij met ingang van 2016 wil overgaan naar het zogenoemde “omslagstelsel”. In de fiscale winst- en verliesrekening 2016 heeft zij onder personeelskosten een negatieve pensioenlast aangegeven van € 369.543.

2.5

Op 20 oktober 2018 heeft de Inspecteur de aanslag in de Vpb voor het jaar 2016 vastgesteld naar een belastbare winst van € 159.180, en na verliesverrekening naar een belastbaar bedrag van nihil. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de stelselwijziging niet geaccepteerd en de pensioenvoorziening per 31 december 2016 herrekend en gecorrigeerd met € 392.026.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende in 2016 het door haar tot dan toe gehanteerde pensioenstelsel mag wijzigen en mag overgaan op het omslagstelsel.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Tussen partijen is niet in geschil dat de door belanghebbende beoogde overgang naar een ander stelsel van waardering niet gericht is op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.

3.5

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing