Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11082, 19/00987 t/m 19/00999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11082, 19/00987 t/m 19/00999

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 november 2021
Datum publicatie
10 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:11082
Formele relaties
Zaaknummer
19/00987 t/m 19/00999

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet. Griffierecht niet betaald. Hoger beroep niet-ontvankelijk. Verzet ongegrond.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00987 tot en met 19/00999

uitspraakdatum: 30 november 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het verzet van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van dit Hof van 4 februari 2020, nummers 19/00987 tot en met 19/00999, in het kader van een vereenvoudigde behandeling

1 Ontstaan en loop van het geding in verzet

1.1

Bij genoemde uitspraak van 4 februari 2020 heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft belanghebbende verzet aangetekend.

1.2

Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Daarbij is verschenen J.A. Cardol namens belanghebbende bijgestaan door gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven.

1.3

Gelijktijdig met het verzet van belanghebbende zijn de verzetzaken met de nummers 19/00393, 19/01035, 19/01036, 19/01037, 19/01038, 19/01040, 19/01041 en 19/01165 van andere belanghebbenden behandeld.

1.4

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Op 17 juli 2019 heeft het Hof het hogerberoepschrift van belanghebbende ontvangen gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 18 juni 2019, nrs. AWB 18/2183, AWB 18/2184, AWB 18/2186, AWB 18/2187, AWB 18/2188, AWB 18/2190, AWB 18/2191, AWB 18/2192, AWB 18/2194, AWB 18/2195, AWB 18/2196, AWB 18/21897 en AWB 18/2198.

2.2

Bij brief van 7 augustus 2019 heeft het Hof aan belanghebbendes gemachtigde meegedeeld dat het hogerberoepschrift ambtshalve is gesplitst en dat er meerdere zaken zijn aangemaakt. Daarbij is tevens meegedeeld dat zal worden volstaan met het éénmaal heffen van griffierecht voor alle zaken. Dit griffierecht zal worden geheven in de zaak met nummer 19/00987.

2.3

Bij aangetekende brief van 27 oktober 2019, gericht aan het bij het Hof bekende adres van belanghebbendes gemachtigde ( [adres1] te [plaats] ), heeft de griffier de gemachtigde herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht. In deze brief is meegedeeld dat als het verschuldigde bedrag niet binnen vier weken is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening, belanghebbende het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.4

De brief van 27 oktober 2019 is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de brief op 29 oktober 2019 is afgeleverd door PostNL op het adres [adres1] te [plaats] en dat voor ontvangst is getekend.

2.5

Het Hof heeft overwogen dat het ermee bekend is dat aangetekende post bestemd voor de gemachtigde, hoewel volgens Post NL aangeboden op het adres [adres1] (in plaats van [adres2] ) te [plaats] , door de gemachtigde wordt ontvangen en dat er geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat dit in het onderhavige geval anders is.

2.6

Omdat het griffierecht niet is betaald, een beroep op betalingsonmacht niet door (de gemachtigde van) belanghebbende is gedaan en geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende vervolgens op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

3 Beoordeling van het verzet

3.1

In verzet klaagt belanghebbende in de kern erover dat zij ten onrechte het griffierecht voor het hoger beroep eerst volledig moet betalen om het onderhavige belastinggeschil door het Hof te laten beoordelen. Dit Nederlandse systeem van het vooraf heffen van griffierecht, is volgens belanghebbende in strijd met het Unierecht. Verder klaagt belanghebbende erover dat de redelijke termijn voor de behandeling van deze zaak is overschreden.

3.2

De eerste klacht treft naar het oordeel van het Hof, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, nr. 18/04973, ECLI:NL:HR:2019:1579, geen doel. In dat arrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:

“ 3.1.3 (…) Uit het arrest Kantarev (Hof: Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2018, N. Kantarev, C571/16, ECLI:EU:C:2018:807), kan niet als algemene regel worden afgeleid dat de toegang tot de nationale rechter alleen dan wordt gewaarborgd indien niet meer dan 4 procent van de in geding zijnde vordering aan griffierechten wordt geheven. Evenmin volgt uit dat arrest dat altijd een vermindering of ontheffing van griffierecht moet worden verleend wanneer het (financiële) belang van de zaak gering is. Of het griffierecht de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie aan particulieren toegekende rechten praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maakt en daarom in strijd is met het Unierechtelijke beginsel van doeltreffendheid, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de hoogte van het verschuldigde recht al dan niet een onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter vormt en of er ontheffingsmogelijkheden bestaan (vgl. punten 134 en 135 van het arrest Kantarev).

3.1.4.

In het algemeen kan worden aangenomen dat de in Nederland bestaande regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Verder kan een rechtzoekende bij de rechter een beroep op betalingsonmacht doen indien heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor hem onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:699). Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat met deze voorziening wordt voldaan aan het in het arrest Kantarev bedoelde Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel.

(…)”.

3.3

Nu belanghebbende het naar Nederlands recht voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan en geen beroep heeft gedaan op betalingsonmacht, is zij met betrekking tot het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan belanghebbende bepleit, ziet het Hof, gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad, geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg.

4 Immateriële schadevergoeding

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing