Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11110, 20/00931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11110, 20/00931

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 november 2021
Datum publicatie
10 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:11110
Zaaknummer
20/00931

Inhoudsindicatie

MRB. Ontvankelijkheid beroep.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00931

uitspraakdatum: 30 november 2021

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 21 september 2020, nummer AWB 20/1579, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het tijdvak 20 juli 2018 tot en met 19 juli 2019 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd. Voorts is hem bij beschikking een verzuimboete opgelegd.

1.2

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3

Het tegen deze uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 21 september 2020 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft bij brief van 15 oktober 2020, door het Hof ontvangen op 16 oktober 2020, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep op 4 november 2021, heeft op verzoek van belanghebbende op digitale wijze plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord, belanghebbende alsmede mr. [naam1] namens de Inspecteur bijgestaan door [naam2] .

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is vanaf 20 april 2017 houder van een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Golf en voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 1 oktober 2004. De datum van eerste inschrijving is 20 april 2017.

2.2

De geldigheid van het voor de auto afgegeven kentekenbewijs is op verzoek van belanghebbende verschillende keren geschorst geweest, namelijk voor de periode van 24 april 2018 tot en met 19 april 2019 en van 20 april 2019 tot en met 14 oktober 2019.

2.3

Belanghebbende heeft op 24 april 2018 een stallingsovereenkomst voor de auto gesloten met [naam3] voor de periode van 24 april 2018 tot 24 april 2019. Vanaf 24 april 2019 tot en met 28 juni 2019 stond de auto geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] .

2.4

Bij een controle op 3 juni 2019 om 10.30 uur, tijdens de schorsing van het kentekenbewijs, is door ambtenaren van de Belastingdienst geconstateerd dat de auto geparkeerd stond in een parkeervak aan de [adres] , behorende tot de openbare weg, te [woonplaats] . Tot de gedingstukken behoort een door die ambtenaren opgemaakte ‘Melding Controle Autoheffingen’ met een foto van de auto.

2.5

De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze constatering op de voet van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) met dagtekening 6 november 2019 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 614, berekend over de periode van 20 juli 2018 tot en met 19 juli 2019. Daarbij is voorts een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van € 614, zijnde 100% van de nageheven belasting.

2.6

Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking ingediende bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van de Inspecteur van 24 januari 2020 ongegrond verklaard.

2.7

Belanghebbende heeft op 12 maart 2020 op digitale wijze beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

2.8

De Rechtbank heeft kort gezegd geoordeeld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, en dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het geval van belanghebbende verliep de termijn op 6 maart 2020. Dit betekent, aldus de Rechtbank, dat het beroep te laat is ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar het oordeel van de Rechtbank in het onderhavige geval geen sprake.

2.9

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil

3.1

In hoger beroep is primair in geschil of belanghebbende tijdig in beroep is gekomen tegen de uitspraak op bezwaar, hetgeen belanghebbende stelt doch de Inspecteur bestrijdt, en subsidiair of de Inspecteur de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht aan belanghebbende heeft opgelegd, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur verdedigt.

3.2

Belanghebbende voert ter ondersteuning van zijn stellingen het navolgende aan. Belanghebbende is – zo stelt hij – licht verstandelijk gehandicapt, heeft vele (mentale) problemen en verkeerde in de veronderstelling dat hij het beroep tijdig had ingediend. Belanghebbende wijst in dat verband op een eventueel te overleggen CIZ-indicatie en een verklaring van de consulente van de Stichting [naam4] .

Met betrekking tot de naheffingsaanslag en de verzuimboete merkt belanghebbende op dat hij de auto noodgedwongen heeft moeten schorsen, omdat hij bij veel verzekeraars werd geweigerd. Hij heeft de auto daarom op 24 april 2018 geschorst en gestald bij een stallingsbedrijf in [plaats] . Op 24 april 2019 heeft belanghebbende het motorrijtuig uit de stalling gehaald en op een parkeerplaats gezet. Belanghebbende verkeerde in de veronderstelling – zo stelt hij – dat tijdens de schorsingsperiode alleen het rijden met de auto op de openbare weg niet was toegestaan en dat parkeren daar niet onder viel. Met betrekking tot de opgelegde verzuimboete verzoekt belanghebbende verder rekening te houden met zijn beperkte financiële omstandigheden. Ook verzoekt belanghebbende de boete te beperken tot de periode dat de auto niet in de stalling was gestald, dat wil zeggen de periode vanaf 24 april 2019 tot 28 juni 2019. Belanghebbende heeft gesteld dat de auto vanaf die laatste datum wederom bij [naam3] stond gestald.

3.3

De Inspecteur stelt dat belanghebbende (nog) geen stukken heeft overgelegd op grond waarvan aannemelijk wordt dat belanghebbende licht verstandelijk gehandicapt is. Bovendien – zo stelt de Inspecteur – maakt de aanwezigheid van die stukken niet dat de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. Dat aan belanghebbende een CIZ-indicatie is verstrekt wordt door de Inspecteur niet bestreden. CIZ en Stichting MEE kunnen echter ondersteuning bieden en verwijzen naar hulp, indien belanghebbende daarom had verzocht. Het lag bovendien op de weg van belanghebbende om in zodanig geval structureel iemand in te schakelen om documenten, zoals de uitspraak op bezwaar, te lezen en daartegen tijdig rechtsmiddelen aan te wenden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake, aldus nog steeds de Inspecteur.

Belanghebbende heeft zich niet gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, zodat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Daarbij is niet van belang hoe lang of hoe vaak tijdens de naheffingsperiode met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. Factoren als mate van schuld en opzet of de duur van het niet voldoen aan de schorsingsvoorwaarden spelen daarbij geen rol. Bijzondere omstandigheden of afwezigheid van alle schuld die aanleiding kunnen zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete zijn niet aannemelijk geworden. De financiële situatie van belanghebbende geeft geen aanleiding de opgelegde boete te matigen.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de verzuimboete.

3.5

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing