Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11211, 20/00451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11211, 20/00451

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 december 2021
Datum publicatie
17 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:11211
Formele relaties
Zaaknummer
20/00451

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk. Geen rechtsgeldige vertegenwoordiging.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00451

uitspraakdatum: 7 december 2021

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep dat is ingesteld door

A.F.M.J. Verhoeven te Westerhoven (hierna: Verhoeven)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020, nummer AWB 18/118, in het geding tussen

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: [belanghebbende] ) en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen

(hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

[belanghebbende] heeft een bedrag van € 595 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan met het oog op de registratie van een personenauto in het Nederlandse kentekenregister.

1.2.

Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen die uitspraak is beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Verhoeven heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Bij tussenuitspraak van 2 april 2021 is Verhoeven als gemachtigde geweigerd om bijstand aan [belanghebbende] te verlenen dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Zowel [belanghebbende] als de Inspecteur is met bericht aan het Hof niet verschenen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Namens [belanghebbende] is op 19 juni 2017 aangifte BPM gedaan voor een uit Duitsland afkomstige gebruikte personenauto van het merk en type Volkswagen Polo 1.2 Easyline. De datum van eerste toelating van deze auto is 25 mei 2012.

2.2.

In de aangifte is uitgegaan van een bruto BPM van € 2.284 en is de afschrijving bepaald aan de hand van de forfaitaire tabel van artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, zijnde een percentage van 73,917. Volgens de aangifte bedraagt de verschuldigde BPM € 595. Daarbij is uitgegaan van het tarief van 2012. Het bedrag van € 595 is door [belanghebbende] voldaan. De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017.

2.3.

Op 24 juli 2017 is bezwaar aangetekend tegen het op aangifte voldane bedrag van € 595. De Inspecteur heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 30 november 2017 ongegrond verklaard. Daartegen is beroep ingesteld.

2.4.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft [belanghebbende] , vanwege de in het Kaderbesluit BPM (Besluit van 16 juni 2015, nr. BLKB2015/642M, Staatscourant 2015, 17269) opgenomen goedkeuring inzake – kort gezegd – de vijf werkdagen, recht op een ‘extra leeftijdskorting’ van € 9. In verband hiermee heeft de Rechtbank de verschuldigde BPM verminderd tot € 586. De Rechtbank heeft de Inspecteur voorts veroordeeld tot vergoeding aan [belanghebbende] van diens proceskosten ten bedrage van € 1.572 en het griffierecht van € 170, zo nodig te vermeerderen met zogenoemde vertragingsrente. De Rechtbank heeft de Staat (minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot vergoeding van € 500 aan [belanghebbende] wegens immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

2.5.

Op 18 maart 2020 is tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld door Verhoeven. In het hogerberoepschrift is vermeld dat wordt opgetreden als gemachtigde voor [belanghebbende] . Bij het hogerberoepschrift is de volgende machtiging overgelegd:

“Hierbij machtigt;

De heer/mevrouw [belanghebbende] , wonende te [adres] , [woonplaats] ;

De heer A.F.M.J. Verhoeven om namens haar/hem:

-

gesprekken tot afwikkeling van lopende bezwaar en beroepsprocedures tegen de Belastingdienst te voeren met de Belastingdienst teneinde tot een (integrale) oplossing te komen van de / alle / nader te bepalen lopende procedures en ter zake vaststellingsovereenkomsten te sluiten ter afdoening van deze zaken;

-

gesprekken en procedures te voeren omtrent de weigeringsbeslissing tegen de heer A.F.M.J. Verhoeven;

-

bezwaar, (hoger) beroepsprocedures en cassatieprocedures te voeren tegen de Belastingdienst;

-

alle ter zake van deze procedures / gesprekken toegekende bedragen rechtstreeks in ontvangst te nemen zodat deze zonder tussenkomst van ondergetekende overgemaakt kunnen worden op rekening van gemachtigde, waaronder mede uitdrukkelijk doch niet uitsluitend begrepen:

- het BPM/MRB belang en/of;

- de betaalde legeskosten en/of;

- immateriële schadevergoeding en/of;

- integrale en/of forfaitaire (proces)kosten(veroordelingen) en/of;

- verschuldigde (invorderings) rente en/of

- betaalde griffierechten, uittreksels, deurwaarderskosten, etc.

 voorts al hetgeen te doen dan wel na te laten dat dienstbaar is aan de werkzaamheden zoals hierboven beschreven, dit alles ter vrije beoordeling van gemachtigde.

 Tevens verleent ondergetekende de gemachtigde het recht zich te laten vervangen.

Ondergetekende verklaart tenslotte met gemachtigde afspraken te hebben gemaakt over de vergoeding van de door gemachtigde ten behoeve van ondergetekende gemaakte en te maken kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zaken als hierboven weergegeven, welke vergoeding wordt vastgesteld op basis van het no cure no pay beginsel.

Naam; [belanghebbende]

Datum: 20-08-2019

Plaats: [woonplaats] ”

2.6.

Bij tussenuitspraak van 2 april 2021 heeft het Hof Verhoeven geweigerd om bijstand te verlenen aan [belanghebbende] dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure. In deze uitspraak heeft het Hof als volgt geoordeeld:

“(…)

2. Overwegingen

2.1.

Voorop staat dat partijen in een gerechtelijke procedure zich kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.2.

Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil. Indien een gemachtigde of bijstandverlener door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast, kan dit de conclusie rechtvaardigen dat ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb tegen de persoon van de gemachtigde of bijstandverlener bestaan.

2.3.

Het Hof is van oordeel dat het taalgebruik en/of de bejegening van Verhoeven structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat Verhoeven kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat Verhoeven onnodig beledigende opmerkingen maakt. Voorts verzuimt hij te motiveren wat de relevantie is van zijn verwijten en beschuldigingen voor de aanhangige procedure. Zonder nadere motivering is niet duidelijk waarom deze verwijten en beschuldigingen een ondersteuning zijn voor zijn standpunt over de in geding zijnde belastingaanslagen en/of beschikkingen. Ook na daarvoor te zijn gewaarschuwd, heeft Verhoeven daarin volhard.

2.4.

Sommige door Verhoeven ingediende stukken bevatten zoveel beledigende opmerkingen dat het voor het Hof en de wederpartij schier onmogelijk is kennis te nemen van de in deze stukken opgenomen voor de beslechting van het geschil relevante stellingen en standpunten. Verhoeven is daarop gewezen. Dat brengt mee dat de wederpartij feitelijk de mogelijkheid is ontnomen te reageren op deze stellingen en standpunten en voorts dat deze het Hof niet bereiken. Deze benadeling van de door Verhoeven vertegenwoordigde procespartijen, is een rechtstreeks gevolg van het ongepaste taalgebruik van Verhoeven.

2.5.

In de algemene waarschuwing die het Hof op 17 maart 2020 aangetekend naar Verhoeven heeft verzonden, is aangegeven dat wanneer in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik wordt gebezigd, het Hof voornemens is Verhoeven en de door hem vertegenwoordigde rechtspersoon zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid in de desbetreffende zaak te weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde. Nadien heeft Verhoeven de hiervoor aangehaalde faxberichten van 18 januari 2021 en 9 februari 2021 gestuurd. Ook daarin zijn wederom beledigende opmerkingen opgenomen. Daarmee volhardt Verhoeven in het gebruik van ongepaste taal.

2.6.

Naar het oordeel van het Hof doet zich de situatie voor dat Verhoeven door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend enlof beschadigend taalgebruik hetzij een doe Imatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast (vgl. HR 6 november 2020, nr. 19/05365, ECLI:NL:HR:2020:1730). Het Hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen Verhoeven ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb.

2.7.

Artikel 47 van het Handvest luidt:

“Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden. Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.”

2.8.

Naar het oordeel van het Hof komt de onderhavige weigering niet in strijd met artikel 47 van het Handvest. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Haar wordt slechts het recht ontzegd om door Verhoeven te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. De onderhavige weigering komt evenmin in strijd met artikel 11 van het Handvest, dat de vrijheid van meningsuiting en van informatie beschermt. Aan de gemachtigde wordt immers niet het recht ontzegd zijn mening te uiten. Hem wordt slechts verweten in de onderhavige procedure zijn opvattingen, die soms al niet relevant zijn in het kader van deze procedure, te uiten op onbetamelijke wijze. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit Hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door deze weigering te beperken tot zaken waarin Verhoeven na te zijn gewaarschuwd, volhardt in zijn onwelvoeglijke taalgebruik, bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.

2.9.

Op grond van het vorenstaande zal het Hof Verhoeven weigeren in de onderhavige procedure bijstand te verlenen of belanghebbende te vertegenwoordigen. Belanghebbende zal van deze beslissing in kennis worden gesteld en hem zal de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.

3 Beslissing

Het Hof:

- weigert A.F.M.J. Verhoeven om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure;

- stelt belanghebbende in de gelegenheid om, indien hij dat wenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.

Deze beslissing is genomen door mr. J. van de Merwe, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.

(…)”

2.7.

Bij aangetekend verzonden brief van 2 april 2021 heeft het Hof [belanghebbende] op de hoogte gesteld van deze weigering en hem (onder meer) in de gelegenheid gesteld een nieuwe gemachtigde aan te wijzen. Deze brief is op 3 april 2021 op het adres van [belanghebbende] in ontvangst genomen.

2.8.

[belanghebbende] heeft hierop niet gereageerd. Bij brief van 28 oktober 2021 is [belanghebbende] uitgenodigd voor de (digitale) zitting van 2 december 2021.

2.9.

Op 29 november 2021 heeft de griffier van het Hof telefonisch contact gehad met [belanghebbende] . De griffier heeft van dat gesprek een notitie opgesteld. Deze notitie behelst onder meer het volgende:

“(…)

Vanwege het uitblijven van een reactie op de brieven van het hof van 2 april 2021 en 28 oktober 2021 heb ik belanghebbende op 29 november 2021 gebeld. Hij gaf tijdens dit gesprek aan niet op de hoogte te zijn van de hogerberoepsprocedure en Verhoeven niet te hebben gemachtigd. In het verleden heeft hij een aangifte BPM laten verzorgen door iemand waarvan hij de naam niet meer weet. Ik heb belanghebbende gewezen op een ondertekende machtiging in het dossier. De handtekening op deze machtiging kan volgens belanghebbende niet van hem zijn. Belanghebbende wil verder niets met de zaak te maken hebben.

(…).”

3 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

4 Griffierecht en proceskosten

5 Beslissing