Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1639, 19/00879 en 19/00880

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1639, 19/00879 en 19/00880

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 februari 2021
Datum publicatie
26 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:1639
Zaaknummer
19/00879 en 19/00880

Inhoudsindicatie

Uitspraak na verwijzing. IB/PVV. Vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Rijnvaart. Vlagstaat binnenschip. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00879 en 19/00880

uitspraakdatum: 16 februari 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 april 2017, nummers BRE 16/4032 en 16/4922, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is heffingsrente respectievelijk belastingrente berekend.

1.2.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, alsmede de aanslag IB/PVV 2012 en de belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond verklaard. Bij dezelfde uitspraak heeft de Rechtbank het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2012 gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur is daarbij veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Tevens heeft de Rechtbank gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in beroep betaalde griffierecht vergoedt.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 6 september 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:3701) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd behoudens de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht, de beroepen gegrond verklaard, de onder 1.2 bedoelde uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 alsmede de heffingsrente en belastingrente verminderd tot nihil. De Inspecteur is daarbij veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep. Tevens heeft het Hof gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

1.5.

De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’sHertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:913, hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’sHertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.6.

Naar aanleiding van het verwijzingsarrest heeft belanghebbende een conclusie ingediend. De Inspecteur heeft daarop gereageerd.

1.7.

Het Hof heeft partijen bij brieven van 28 mei 2020 gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. De Inspecteur heeft binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 29 mei 2020 ingestemd met schriftelijke afdoening, onder voorwaarde dat hem de gelegenheid wordt gegeven een repliek in te dienen.

1.8.

Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.9.

Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is woonachtig in Nederland. Sinds 2002 staat belanghebbende in dienstbetrekking tot [A] AG te [B] (Zwitserland) (hierna: [A] ). Tot 2009 verrichtte belanghebbende zijn werkzaamheden voor [A] aan boord van motortankschip [C] (hierna: mts [C] ). Sinds 2009 verricht hij zijn werkzaamheden aan boord van motortankschip [D] (hierna: mts [D] ).

2.2.

Op 5 maart 2009 heeft Duitsland voor mts [D] een ‘verklaring inzake het behoren tot de rijnvaart’ afgegeven als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte (hierna: de rijnvaartverklaring). De rijnvaartverklaring vermeldt [E] (Duitsland) als plaats van teboekstelling of thuishaven en [F] KG te [G] (Duitsland) als eigenaar. Met betrekking tot de exploitant(en) van mts [D] is niets vermeld.

2.3.

Begin 2006 heeft de Inspecteur in het kader van de aanslagregeling IB/PVV voor het jaar 2003 aan belanghebbende bericht:

“In de aangifte heeft u € 25.530 aangegeven voor buitenlandse inkomsten. Om te kunnen beoordelen of u in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (en vermindering van premie volksverzekeringen), verzoek ik u mij stukken toe te zenden waaruit blijkt dat u aan boord van een Rijnschip heeft gevaren onder de Zwitserse vlag.”

De Inspecteur heeft de door belanghebbende voor het jaar 2003 verzochte vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor het loon uit Zwitserland bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2003 geweigerd. Bij zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende een ‘Lohnausweis für 2003’ verstrekt waarop het loon uit Zwitserland staat vermeld, alsmede de daarop ingehouden bijdragen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de vermindering voor dat jaar alsnog verleend.

2.4.

Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 heeft de Inspecteur vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor het loon uit Zwitserland.

2.5.

De aanslag IB/PVV 2011 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.817. Een vrijstelling van heffing van premie volksverzekeringen (hierna: PVV) noch een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting is hierbij verleend.

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.428. Voor de heffing van PVV is voor het gehele jaar vrijstelling verleend. Een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting is niet verleend.

2.7.

Nadien heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2011 ambtshalve verminderd door (alsnog) rekening te houden met nog te verrekenen buitenlands inkomen uit werk en woning uit de jaren 2009 en 2010 (doorschuifregeling) ten bedrage van € 25.817.

2.8.

De aanslag IB/PVV 2012 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.918. Een vrijstelling van heffing van PVV noch een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting is hierbij verleend.

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2012 gehandhaafd.

2.10.

Belanghebbende is tegen de hiervoor in 2.6 en 2.9 genoemde uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.

Met betrekking tot de geclaimde vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor het jaar 2011 heeft de Rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende zijn ‘persoonlijke werkzaamheid’ of ‘betrekking’ als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag met Zwitserland 1951 – gewoonlijk – heeft uitgeoefend op een Zwitsers schip of elders in Zwitserland. Belanghebbende komt daarom geen beroep toe op dat verdrag noch op het Besluit van de Staatssecretaris van 14 juni 1986, nr. 085-332, V-N 1986/134 (hierna: het Besluit). Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende ook geen recht op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het Verdrag met Duitsland 1959, aangezien belanghebbende geen enkel bewijs heeft bijgebracht voor zijn stelling dat door Duitsland belasting is ingehouden op zijn loon.

Met betrekking tot een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor het jaar 2012 heeft de Rechtbank overwogen dat de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming waartoe het schip behoort, is gelegen in Duitsland en dat niet aannemelijk is geworden dat het schip door een andere onderneming dan de eigenaar werd geëxploiteerd. Dit betekent dat belanghebbende aan artikel 15, derde lid, van het Verdrag met Zwitserland 2010 geen recht op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting kan ontlenen. Belanghebbendes standpunt dat met ‘de onderneming’ in die bepaling zou worden gedoeld op de onderneming waarmee belanghebbende een dienstverband heeft ( [A] ) berust op een onjuiste rechtsopvatting, aldus nog steeds de Rechtbank.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de Rechtbank afgewezen om reden dat de situatie in de jaren vóór 2009 niet gelijk was aan de situatie daarna, aangezien belanghebbende in 2009 aan boord van een ander schip is gaan werken. Daarom kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend aan het onderzoek van de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2003. Voor de jaren 2009 en 2010 is volgens de Rechtbank geen sprake van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur waaraan belanghebbende vertrouwen kan ontlenen, aangezien de aangiften voor die jaren geautomatiseerd zijn afgedaan.

Gelet op het nadere, door de Rechtbank juist bevonden standpunt van de Inspecteur dat voor het jaar 2012 ten onrechte geen vrijstelling PVV is verleend, is het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2012 gegrond verklaard. De aanslag IB/PVV is in die zin verminderd.

2.11.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 recht heeft op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het van de werkgever ( [A] ) genoten loon. Belanghebbende kon, gelet op de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2003 en de daaraan voorafgaande correspondentie, redelijkerwijs menen dat de Inspecteur bewust het standpunt had ingenomen dat belanghebbende recht had op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor het van de werkgever genoten loon. Dat standpunt was kennelijk uitsluitend gebaseerd op de door belanghebbende bij zijn bezwaarschrift aan de Inspecteur verstrekte inlichtingen, in essentie niets meer dan een door belanghebbende aan de Inspecteur verstrekte ‘Lohnausweis für 2003’ waaruit niet meer blijkt dan dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2003 loon genoot van de werkgever. De feiten en omstandigheden van het onderhavige jaar wijken, gelet daarop, niet in rechtens relevante zin af van de feiten die de Inspecteur heeft beoordeeld in het kader van de behandeling van het bezwaar betreffende het jaar 2003. In het bijzonder blijkt uit niets dat in dat kader relevant is geacht of belanghebbende al dan niet werkzaam was aan boord van een schip dat voer onder Zwitserse vlag. De door de Inspecteur gestelde verschillen tussen het schip waarop belanghebbende destijds voer (mts [C] ) en het schip waarop belanghebbende in de onderhavige jaren voer (mts [D] ) kunnen daarom in het midden blijven. Aangezien het hier bedoelde vertrouwen niet voorafgaand aan de aanslagregeling voor de onderhavige jaren is beëindigd, is de Inspecteur daaraan ook voor die jaren gebonden, aldus nog steeds het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

2.12.

Naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris heeft de Hoge Raad in het verwijzingsarrest als volgt overwogen:

2.4. (…)

Het oordeel van het Hof dat uit niets blijkt dat de Inspecteur voor het jaar 2003 relevant heeft geacht onder welke vlag het schip vaart waaronder belanghebbende werkzaam was, kan in het licht van de hiervoor in 2.1.2 weergegeven brief [Hof: de hiervoor onder 2.3 geciteerde brief] niet het oordeel van het Hof dragen dat de Inspecteur bij belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat voor de aanspraak op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting niet relevant is onder welke vlag een schip vaart waarop belanghebbende werkzaam is. De vaststelling van het Hof dat belanghebbende in 2009 van schip is gewisseld in samenhang met de stelling van de Inspecteur in hoger beroep die erop neer komt dat belanghebbende in de jaren 2011 en 2012 werkzaam was op een schip dat voer onder een andere vlag dan in 2003, kan daarom, indien juist, meebrengen dat belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 geen vertrouwen kan ontlenen aan de standpuntbepaling van de Inspecteur voor het jaar 2003. Door de juistheid van die stelling in het midden te laten, is de bestreden uitspraak onvoldoende gemotiveerd.

De Hoge Raad heeft daarop het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest.

3 Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het in de onderhavige aanslagen begrepen belastbare loon uit dienstbetrekking. Na verwijzing door de Hoge Raad spitst het geschil zich in de eerste plaats toe op de vraag of belanghebbende vertrouwen kan ontlenen aan de standpuntbepaling van de Inspecteur voor het jaar 2003. Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord, wordt toegekomen aan de door gerechtshof ’s-Hertogenbosch onbehandeld gelaten vraag of recht op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting kan worden ontleend aan het Verdrag met Zwitserland 1951 en/of het Besluit (belastingjaar 2011), het Verdrag met Zwitserland 2010 (belastingjaar 2012), dan wel het Verdrag met Duitsland (belastingjaren 2011 en 2012).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing