Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1888, 18/00613 t/m 18/00615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1888, 18/00613 t/m 18/00615

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 maart 2021
Datum publicatie
12 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:1888
Formele relaties
Zaaknummer
18/00613 t/m 18/00615

Inhoudsindicatie

BPM. Invoer van drie auto’s die bij de keuring door de RDW een kilometerstand hadden van respectievelijk 6, 7 en 9. Is sprake van nieuwe of gebruikte auto’s?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 18/00613, 18/00614 en 18/00615

uitspraakdatum: 2 maart 2021

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

en het incidentele hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2018, nummers AWB 17/6299, AWB 18/1198 en AWB 18/1200, ECLI:NL:RBGEL:2018:2720, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

De gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde) heeft op 5 maart 2020 een pleitnota aan het Hof gezonden.

1.6.

Bij tussenuitspraak van 7 april 2020 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende [A] (en [B] BV) in deze procedure geweigerd op de voet van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht.

1.7.

De nieuwe gemachtigde van belanghebbende, [C] , heeft een verzoek tot wraking ingediend ten aanzien van de behandelend raadsheren in deze zaak, te weten: mr. R. den Ouden, mr. R.F.C. Spek en mr. T. Tanghe.

1.8.

Bij uitspraak van 18 augustus 2020 heeft de wrakingskamer van het Hof dit verzoek afgewezen.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 21 januari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende melding gedaan voor de BPM van drie verschillende Volvo’s (hierna: auto’s). De door haar berekende BPM heeft zij voldaan op aangifte in de maanden december 2016, januari 2017 en februari 2017. De datum eerste toelating – in Tsjechië – is voor alle drie auto’s 5 januari 2016. Bij de berekening van de verschuldigde BPM heeft belanghebbende rekening gehouden met de afschrijving die volgt uit door haar overgelegde koerslijsten.

2.2.

Bij de keuring door de RDW is vastgesteld dat de auto’s een kilometerstand hadden van respectievelijk 6, 7 en 9 km.

2.3.

De Inspecteur heeft met dagtekening 18 april 2017 een naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende opgelegd voor het tijdvak 1 december 2016 tot en met 28 februari 2017, omdat hij van mening is dat sprake is van nieuwe auto’s.

2.4.

In de bijlage bij de naheffingsaanslag BPM heeft de Inspecteur onder andere het volgende vermeld: “Bij een administratieve controle van de aangiften BPM is gebleken, dat te weinig BPM is voldaan voor onderstaande kentekens. Ik verwijs hierbij tevens naar de email van 16 maart 2017 van de heer [D] , team BPM kantoor [E].”

2.5.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 juni 2018 geoordeeld dat de auto’s niet als nieuw kunnen worden aangemerkt en heeft daarom de naheffingsaanslag vernietigd.

2.6.

Belanghebbende heeft, in de persoon van zijn voormalige gemachtigde [A] op 17 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

3 Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de auto’s als nieuwe of gebruikte personenauto’s in de zin van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: wet BPM) dienen te worden aangemerkt. De Inspecteur stelt dat sprake is van nieuwe auto’s, terwijl belanghebbende stelt dat sprake is van gebruikte auto’s.

4 Beoordeling van het geschil

3 Beslissing

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing