Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2183, 19/00219 t/m 19/00222

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2183, 19/00219 t/m 19/00222

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 maart 2021
Datum publicatie
19 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:2183
Formele relaties
Zaaknummer
19/00219 t/m 19/00222

Inhoudsindicatie

BPM. Bewijslastverdeling. Verdedigingsbeginsel. Kosten van schadeherstel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00219, 19/00220, 19/00221 en 19/00222

uitspraakdatum: 9 maart 2021

Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 januari 2019, nummers AWB 17/7035, AWB 18/62, AWB 18/64 en AWB 18/66, in het geding tussen belanghebbende,

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (de Minister voor Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 8.391. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de boetebeschikking vernietigd, een vergoeding voor immateriële schade vastgesteld van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 2.298 en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden van € 333, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 2 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende, handelaar in schadevoertuigen, heeft in 2015 vier gebruikte kampeerauto’s in België gekocht (hierna: de auto’s). De auto’s hebben alle schade. Belanghebbende heeft aangiften BPM gedaan van de registratie van de auto’s in het kentekenregister. In de aangiften heeft belanghebbende er voor gekozen de vermindering van BPM als gevolg van afschrijving te berekenen op basis van taxatierapporten. Deze rapporten heeft zij laten opstellen door [A] , gecertificeerd taxateur en ingeschreven in het NIVRE-register (hierna: [A] ).

2.2.

De Inspecteur heeft een onderzoek naar de getrouwheid van de taxatie laten uitvoeren door medewerkers van Domeinen Roerende zaken (hierna: DRZ).

2.3.

Partijen gaan uit van de volgende gegevens:

kenmerk

chassis

kenteken

BPM

Aanschaf-

Waarde in onbeschadigde staat

Handelswaarde

nummer

volgens

prijs

volgens

volgens

volgens

volgens

eindigt op

aangifte

belanghebbende

Inspecteur

belanghebbende

Inspecteur

19/00219

[000]

[kenteken1]

€ 1.949

€ 27.480

€ 32.000

€ 30.671

€ 9.100

€ 15.705

19/00220

[001]

[kenteken2]

€ 1.748

€ 33.880

€ 39.500

€ 45.573

€ 11.182

€ 27.090

19/00221

[002]

[kenteken3]

€ 1.088

€ 28.280

€ 42.500

€ 42.500

€ 9.178

€ 26.794

19/00222

[003]

[kenteken4]

€ 1.855

€ 41.250

€ 45.000

€ 13.100

€ 27.948

2.4.

Belanghebbende heeft de BPM op aangifte voldaan. Het bedrag van de naheffingsaanslag heeft belanghebbende voldaan, doordat de ontvanger het verschuldigde bedrag heeft verrekend met een teruggaaf BPM.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Inspecteur de BPM in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) nageheven?

2. Is het de Inspecteur verboden de te weinig geheven BPM op grond van artikel 20 AWR na te heffen nadat het belastbare feit (registratie in het Nederlandse kentekenregister) zich heeft voorgedaan voor een gebruikt, vanuit een andere lidstaat naar Nederland overgebracht motorvoertuig?

3. Heeft de Inspecteur het verdedigingsbeginsel geschonden bij het opleggen van de naheffingsaanslag?

4. Heeft de Inspecteur het verdedigingsbeginsel geschonden, omdat de ontvanger - door de BPM te verrekenen - geen uitstel van betaling meer heeft verleend, (Hof van Justitie, Kamino/Datema, C-129/13 en 130/13, 3 juli 2014, EU:C:2014:2041)?

5. Heeft de Inspecteur tot een te hoog bedrag BPM nageheven?

6. Heeft de Rechtbank ten onrechte de overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld met dezelfde rechters als waarmee zij kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de termijn wordt beoordeeld?

7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de verlaging van het bedrag aan BPM, doordat de Inspecteur in hoger beroep alsnog aan het verzoek om toepassing van de leeftijdskorting is tegemoet gekomen?

8. Heeft belanghebbende in de zaak met nummer 19/00220 recht op vergoeding van rente omdat zij de BPM zes dagen voor de tenaamstelling van de auto heeft betaald?

9. Heeft belanghebbende recht op integrale vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep?

10. Heeft de Inspecteur verzuimd de door de Rechtbank vastgestelde bedragen te vergoeden?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt bovengenoemde vragen bevestigend en de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing