Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2880, 20/00529

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2880, 20/00529

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 maart 2021
Datum publicatie
2 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:2880
Formele relaties
Zaaknummer
20/00529

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00529

uitspraakdatum: 23 maart 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2020, nummer AWB 18/6069, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 44 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2014 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 270.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2015 vastgesteld op € 310.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2016 de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 228.000 en de opgelegde aanslag in de OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Bij brief van 20 juli 2016 heeft de heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat „is besloten de uitspraak op het bovengenoemde bezwaarschrift met dagtekening 13 juli 2016 in te trekken”.

1.4.

Op 2 oktober 2018 heeft de heffingsambtenaar andermaal uitspraak op het bezwaarschrift gedaan, waarbij de waarde van de onroerende zaak is verminderd tot € 202.000.

1.5.

Belanghebbende is op 10 november 2018 in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 23 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8.

De gemachtigde van belanghebbende heeft het Hof na de zitting een brief gezonden, ter griffie ingekomen op 1 maart 2021. Het Hof heeft in die brief geen aanleiding gevonden tot heropening van het onderzoek en laat de inhoud ervan buiten beschouwing.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is mede-eigenaar van de onroerende zaak, een woning met een schuur en een tuinhuis / blokhut (woning met aanhorigheden). De woning is een rijksmonument en maakt deel uit van een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 (NSW-landgoed). De oppervlakte van het landgoed is 55.240 m², waarvan 352 m² de ondergrond van de bebouwing vormt.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft in beroep een taxatiematrix overgelegd, waarbij de waarde van de onroerende zaak aan de hand van vier vergelijkingsobjecten als volgt is bepaald:

Woning

€ 262.619

Tuinhuis / blokhut

€ 3.400

Schuur

€ 9.353

Ondergrond bij bebouwing (352 m²)

€ 63.360

Totaal

€ 338.732

Instandhoudingslast (factor 0,64)

-/- € 121.944

WOZ-waarde niet afgerond

€ 216.788

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2014.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vermindering wegens de instandhoudingseis die voortvloeit uit de omstandigheid dat sprake is van een NSW-landgoed dient te worden toegepast op de waarde van het totale landgoed en niet alleen op het niet vrijgestelde gedeelte. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat de ondergrond van het gebouwde is vrijgesteld. Voor het geval wel een waarde aan de ondergrond moet worden toegekend, stelt zij dat de heffingsambtenaar die waarde door een onjuiste grondstaffel op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Ten slotte stelt zij dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met een afnemend grensnut voor de gebouwde eigendommen. Zij concludeert tot vermindering van de waarde tot € 67.520.

3.3.

De heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing