Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2955, 19/01251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2955, 19/01251

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 maart 2021
Datum publicatie
9 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:2955
Zaaknummer
19/01251

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek coulancerente. Bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat tegen een dergelijk besluit geen bezwaar en beroep openstaat. Geen dwangsom.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/01251

uitspraakdatum: 30 maart 2021

Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2019 nummer AWB 19/1317, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Met dagtekening 17 augustus 2018 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende van 3 augustus 2018 om vergoeding van coulancerente afgewezen.

1.2

Belanghebbende heeft op 25 september 2018 daartegen bezwaar gemaakt en op 17 januari 2019 een ingebrekestelling aan de Inspecteur verzonden wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Met dagtekening 28 januari 2019 heeft de Inspecteur aangeven dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op een dwangsom, omdat het bezwaar van belanghebbende is gericht tegen een niet voor bezwaar vatbare beschikking.

1.3

Bij brief van 4 maart 2019, ontvangen door de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) op 6 maart 2019, heeft belanghebbende beroep ingesteld in verband met het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.

1.4

Bij uitspraak op bezwaar van 19 maart 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen het afgewezen verzoek om vergoeding van coulancerente niet-ontvankelijk verklaard.

1.5

Belanghebbende is tegen de – onder 1.4 - bedoelde uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 7 augustus 2017 het beroep voor zover gericht tegen de coulancerente ongegrond verklaard, het beroep voor zover gericht tegen het niet vergoeden van wettelijke rente gegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen alsnog uitspraak op bezwaar te doen inzake het afgewezen verzoek om vergoeding van wettelijke rente en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.6

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 9 februari 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede mr. [A] namens de Inspecteur.

1.9

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De feiten

2.1

Belanghebbende heeft op 3 augustus 2018 een verzoek om coulancerente gedaan. Het verzoek ziet op het te laat vaststellen van de voorlopige verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2012, de pas na bezwaar conform de aangifte vastgestelde aanslag IB/PVV 2015, de daarna pas vastgestelde definitieve verliesverrekeningsbeschikkingen voor de jaren 2012 en 2013 en de vertraging die is opgelopen door het pas later kunnen indienen van middelingsverzoeken over de jaren 2010 tot en met 2015.

2.2

Met dagtekening 17 augustus 2018 heeft de Inspecteur op grond van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht het verzoek om coulancerente afgewezen.

2.3

Op 25 september 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hiervoor – onder 2.2 – bedoelde beslissing van de Inspecteur. Belanghebbende heeft op 19 oktober 2018 haar bezwaar gemotiveerd. Daarin heeft belanghebbende tevens verzocht om vergoeding van wettelijke rente.

2.4

De Inspecteur heeft op 31 oktober 2018 telefonisch contact opgenomen met belanghebbende. De Inspecteur heeft daarbij aangegeven dat hij het bezwaarschrift zal aanmerken als een verzoek om heroverweging. Dit verzoek tot heroverweging is ter behandeling doorgezonden naar het Ministerie van Financiën.

2.5

Belanghebbende heeft op 17 januari 2019 een ingebrekestelling aan de Inspecteur verzonden wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.

2.6

Met dagtekening 28 januari 2019 heeft de Inspecteur meegedeeld dat belanghebbende geen aanspraak maakt op een dwangsom, omdat de ingebrekestelling niet ziet op een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat de Inspecteur niet toekomt aan het beoordelen van het recht op een dwangsom ex artikel 4:17 van de Awb.

2.7

Op 6 maart 2019 heeft belanghebbende beroep aangetekend in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de afwijzende beslissing om vergoeding van coulancerente.

2.8

Met dagtekening 19 maart 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing van 17 augustus 2018 niet voor bezwaar en beroep vatbaar is.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom, vermeerderd met wettelijke rente daarover.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van de maximale dwangsom van € 1.260.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing