Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2962, 20/00427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2962, 20/00427

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 maart 2021
Datum publicatie
9 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:2962
Formele relaties
Zaaknummer
20/00427

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Schending hoorplicht? Naheffingsaanslag terecht opgelegd?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00427

uitspraakdatum: 30 maart 2021

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van

de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 maart 2020, nummer Awb 19/1090, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Deventer opgelegd ten bedrage van € 65,20.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft bij verweer (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft zich tegen het incidenteel hoger beroep verweerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021 via beeldbellen (een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Namens belanghebbende heeft diens gemachtigde, mr. [A] , bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde verzocht om telefonisch te worden gehoord en voorafgaand aan de hoorzitting de zaakstukken naar hem toe te zenden onder vermelding van het volgende postadres: Postbus [000] , [B] .

2.2.

Bij brief van 29 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes gemachtigde uitgenodigd om op 18 april 2019 om 10.00 uur op een telefonische hoorzitting te verschijnen. De brief is gericht aan het door belanghebbendes gemachtigde gebezigde postadres.

2.3.

Vaststaat dat de uitnodiging voor de hoorzitting van 18 april 2019 niet aangetekend is verzonden.

2.4.

Op 18 april 2019 heeft de heffingsambtenaar om 10:00 uur telefonisch contact met belanghebbendes gemachtigde opgenomen met het in de correspondentie vermelde telefoonnummer. Belanghebbende noch zijn gemachtigde was op dit tijdstip telefonisch bereikbaar. De heffingsambtenaar heeft een bericht en zijn telefoonnummer achtergelaten en meegedeeld dat hij om 14:00 uur nogmaals telefonisch contact zou opnemen. Om 14:00 uur heeft de heffingsambtenaar wederom telefonisch contact gezocht. Belanghebbende noch zijn gemachtigde waren telefonisch bereikbaar. De heffingsambtenaar heeft opnieuw een bericht achtergelaten en zijn telefoonnummer waarop hij bereikbaar is. De gemachtigde heeft evenwel geen contact opgenomen met de heffingsambtenaar.

2.5.

Bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

2.6.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep aangetekend. De Rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de uitnodiging voor de hoorzitting is verzonden aan het juiste adres. De Rechtbank heeft de door haar geconstateerde schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd en het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden en zo ja, of belanghebbende hierdoor is benadeeld.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt die vragen bevestigend, verzoekt om een proceskostenvergoeding alsmede om terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar beantwoordt die vragen ontkennend, concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing