Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3274, 19/00408 en 19/00409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3274, 19/00408 en 19/00409

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 april 2021
Datum publicatie
16 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:3274
Zaaknummer
19/00408 en 19/00409

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Ontvankelijkheid bezwaar. Tenaamstelling beschikking. Termijnoverschrijding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00408 en 19/00409

uitspraakdatum: 6 april 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 februari 2019, nummers AWB 17/6992 en 17/6993 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van belastingcentrum Tribuut (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 48 te [A] (hierna: de woning) voor het jaar 2015 vastgesteld op € 220.000 (hierna: beschikking 2015). Tegelijkertijd is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen bekend gemaakt.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de woning voor het jaar 2016 vastgesteld op € 222.000 (hierna: beschikking 2016). Tegelijkertijd is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen bekend gemaakt.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft in één geschrift uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren voor de jaren 2015 en 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Bij een aangetekend verzonden brief van 18 september 2020 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 21 oktober 2020 om 10:00 uur te Arnhem. Op 23 september 2020 heeft de griffier van het Hof belanghebbende per brief bericht dat uit informatie van PostNL is gebleken dat de bezorging van de uitnodiging niet is gelukt en dat de zending sinds maandag 21 september 2020 op een afhaallocatie van PostNL in [Z] ligt. Bij deze brief is een kopie van de uitnodiging gevoegd.

1.7.

Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben om uitstel van de zitting verzocht. Het Hof heeft uitstel van de zitting verleend.

1.8.

Het Hof heeft met belanghebbende gecorrespondeerd over mogelijkheden om de zaken te behandelen. Belanghebbende heeft bij brief van 16 november 2020 aan het Hof bericht dat een zitting op woensdagmiddag 24 maart 2021 akkoord is en hij aanwezig zal zijn als hij niet door ziekte verhinderd is.

1.9.

Bij een aangetekend verzonden brief van 11 februari 2021 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 24 maart 2021 om 13:30 uur te Arnhem. Op 22 februari 2021 heeft de griffier van het Hof belanghebbende per brief bericht dat uit informatie van PostNL is gebleken dat de bezorging van de uitnodiging niet is gelukt en dat de zending sinds zaterdag 13 februari 2021 op een afhaallocatie van PostNL in [Z] ligt. Bij deze brief is een kopie van de uitnodiging gevoegd.

1.10.

Bij brief van 24 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting omdat hij wegens ziekte op 24 maart 2021 verhinderd is. Tevens heeft hij vermeld dat hij de uitnodiging pas op 24 februari 2021 heeft ontvangen.

1.11.

Het Hof heeft bij brief van 25 februari 2021 het verzoek om uitstel van de zitting afgewezen en daarbij de volgende toelichting gegeven.

“ (…)

In deze zaken is eerder een zitting gepland op 21 oktober 2020. Op uw verzoek is deze zitting toen niet doorgegaan. Op 16 november 2020 hebt u het Hof geschreven dat u verzoekt om een fysieke zitting te houden op woensdagmiddag 24 maart 2021.

U verzoekt in verband met ziekte uitstel van de zitting tot juni. U schrijft niet om wat voor ziekte het gaat en waarom die ziekte het bijwonen van een zitting verhindert. Uw verzoek is niet onderbouwd met stukken om objectief verifieerbaar te kunnen vaststellen dat sprake is van een ziekte die het bijwonen van de zitting op verhindert. Verder schrijft u niet dat u verwacht dat u in juni de zitting wel zult kunnen bijwonen en ook niet waarom u dat verwacht.

Het hogerberoepschrift is ingediend in april 2019. Dat is al bijna twee jaar geleden. Het Hof wil daarom de zaak zo spoedig mogelijk afdoen. Een verder uitstel is dus onwenselijk. Het Hof is er niet van overtuigd dat u een zitting in juni wel zult kunnen bijwonen. Daarom wijst het Hof uw verzoek om uitstel van de zitting af.

U kunt de zitting ook bijwonen op digitale wijze via beeldbellen. Als u dat wilt, laat het dan weten. Dan stuur ik u daarover informatie. U kunt ook aan het Hof vragen de zaak af te doen op basis van de stukken zonder voorafgaande zitting.”

1.12.

Belanghebbende heeft bij brief van 19 maart 2021 nogmaals verzocht om uitstel van de zitting in verband met ziekte en een nieuwe zittingsdatum te plannen op 24 juni 2021.

1.13.

Het Hof heeft het verzoek om uitstel afgewezen onder verwijzing naar de brief van het Hof van 25 februari 2021. Voorts heeft het Hof gewezen op de mogelijkheid voor belanghebbende om zich te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

1.14.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Belanghebbende is niet verschenen. De heffingsambtenaar is, met bericht van verhindering, evenmin verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De Rechtbank heeft vastgesteld dat met dagtekening 28 februari 2015 de beschikking 2015 is verstuurd aan [B] op het adres [a-straat] 48 te [A] (hierna: nr. 48). Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. [B] was op dat moment eigenaar van de woning.

2.2.

[B] is [in] 2016 overleden. Belanghebbende is een van de erfgenamen.

2.3.

Volgens het door de heffingsambtenaar overgelegde afschrift van de beschikking 2016 is deze bekendgemaakt aan de erven van [B]

2.4.

Een oom van belanghebbende, [C] , die eveneens erfgenaam van [B] is, heeft bij brief van 23 september 2016, door de heffingsambtenaar ontvangen op 26 september 2016, de heffingsambtenaar verzocht de WOZ-waarde van de woning voor belastingjaar 2016 te verlagen. De heffingsambtenaar heeft dit verzoek aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking en het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2016 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde brief heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2016 ambtshalve verminderd tot € 130.000.

2.5.

Bij brief van 11 maart 2017 heeft mr. [D] , werkzaam bij [E] te [F] , als gemachtigde van belanghebbende een nieuwe WOZ-beschikking voor het jaar 2016 verzocht en verzocht de beschikking rechtstreeks naar hem te sturen. Bij brief van 28 maart 2017 heeft de heffingsambtenaar de beschikking toegezonden aan de gemachtigde.

2.6.

Bij brief van 6 oktober 2017, door de heffingsambtenaar ontvangen op 9 oktober 2017, heeft belanghebbende op eigen naam bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van de woning. De heffingsambtenaar heeft deze brief aangemerkt als bezwaren tegen WOZ-beschikkingen 2015 en 2016.

2.7.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2017 de bezwaren tegen de WOZ-beschikkingen 2015 en 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn. In dezelfde brief heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning voor belastingjaar 2015 ambtshalve verminderd tot € 130.000.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de bezwaren tegen de beschikkingen 2015 en 2016 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing