Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3275, 19/00411

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3275, 19/00411

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 april 2021
Datum publicatie
16 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:3275
Zaaknummer
19/00411

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling agrarisch object. Cultuurgrondvrijstelling. Waardering opstallen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00411

uitspraakdatum: 6 april 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 februari 2019, nummer AWB 18/4226 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 77 te [Z] voor het jaar 2018 vastgesteld op € 182.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2018 bekendgemaakt.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrifte vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Bij een aangetekend verzonden brief van 18 september 2020 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 21 oktober 2020 om 10:45 uur te Arnhem. Op 23 september 2020 heeft de griffier van het Hof belanghebbende per brief bericht dat uit informatie van PostNL is gebleken dat de bezorging van de uitnodiging niet is gelukt en dat de zending sinds maandag 21 september 2020 op een afhaallocatie van PostNL in [Z] ligt. Bij deze brief is een kopie van de uitnodiging gevoegd.

1.6.

Belanghebbende heeft om uitstel van de zitting verzocht. Het Hof heeft het uitstel van de zitting verleend.

1.7.

Het Hof heeft met belanghebbende gecorrespondeerd over mogelijkheden om de zaak te behandelen. Belanghebbende heeft bij brief van 16 november 2020 aan het Hof bericht dat een zitting op woensdagmiddag 24 maart 2021 akkoord is en hij aanwezig zal zijn als hij niet door ziekte verhinderd is.

1.8.

Bij een aangetekend verzonden brief van 11 februari 2021 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 24 maart 2021 om 14:30 uur te Arnhem. Op 22 februari 2021 heeft de griffier van het Hof belanghebbende per brief bericht dat uit informatie van PostNL is gebleken dat de bezorging van de uitnodiging niet is gelukt en dat de zending sinds zaterdag 13 februari 2021 op een afhaallocatie van PostNL in [Z] ligt. Bij deze brief is een kopie van de uitnodiging gevoegd.

1.9.

Bij brief van 24 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting omdat hij wegens ziekte op 24 maart 2021 verhinderd is. Tevens heeft hij vermeld dat hij de uitnodiging pas op 24 februari 2021 heeft ontvangen.

1.10.

Het Hof heeft bij brief van 25 februari 2021 het verzoek om uitstel van de zitting afgewezen en daarbij de volgende toelichting gegeven.

“ (…)

In deze zaken is eerder een zitting gepland op 21 oktober 2020. Op uw verzoek is de zitting toen niet doorgegaan. Op 16 november 2020 hebt u het Hof geschreven dat u verzoekt om een fysieke zitting te houden op woensdagmiddag 24 maart 2021.

U verzoekt in verband met ziekte uitstel van de zitting tot juni. U schrijft niet om wat voor ziekte het gaat en waarom die ziekte het bijwonen van een zitting verhindert. Uw verzoek is niet onderbouwd met stukken om objectief verifieerbaar te kunnen vaststellen dat sprake is van een ziekte die het bijwonen van de zitting op verhindert. Verder schrijft u niet dat u verwacht dat u in juni de zitting wel zult kunnen bijwonen en ook niet waarom u dat verwacht.

Het hogerberoepschrift is ingediend in april 2019. Dat is al bijna twee jaar geleden. Het Hof wil de zaak zo spoedig mogelijk afdoen. Een verder uitstel is dus onwenselijk. Het Hof is er niet van overtuigd dat u een zitting in juni wel zult kunnen bijwonen. Daarom wijst het Hof uw verzoek om uitstel van de zitting af.

U kunt de zitting ook bijwonen op digitale wijze via beeldbellen. Als u dat wilt, laat het dan weten. Dan stuur ik u daarover informatie. U kunt ook aan het Hof vragen de zaak af te doen op basis van de stukken zonder voorafgaande zitting.”

1.11.

Belanghebbende heeft bij brief van 19 maart 2021 nogmaals verzocht om uitstel van de zitting in verband met ziekte en een nieuwe zittingsdatum te plannen op 24 juni 2021.

1.12.

Het Hof heeft het verzoek om uitstel afgewezen onder verwijzing naar de brief van het Hof van 25 februari 2021. Voorts heeft het Hof gewezen op de mogelijkheid voor belanghebbende om zich te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

1.13.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Belanghebbende is niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is in het jaar 2018 eigenaar en gebruiker van een agrarisch object (hierna: de onroerende zaak) met verschillende opstallen, bestaande uit een woning, drie bergingen, een pluimveestal, twee vleeskalverenstallen, een mestkelder, een was- en kleedruimte en een carport. De oppervlakte van het perceel is 12.045 m2.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Meer in het bijzonder is in geschil of de cultuurgrondvrijstelling op alle grond van toepassing is en of verschillende opstallen niet te hoog zijn gewaardeerd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot een cultuurgrondvrijstelling voor alle grond en een waarde van de onroerende zaak van € 45.000. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de cultuurgrondvrijstelling juist is toegepast voor een deel van de grond en de opstallen niet te hoog zijn gewaardeerd. Hij verdedigt een waarde van € 182.000 en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing