Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3826, 19/01639 t/m 19/01641

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3826, 19/01639 t/m 19/01641

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 april 2021
Datum publicatie
30 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:3826
Formele relaties
Zaaknummer
19/01639 t/m 19/01641

Inhoudsindicatie

VPB. Tonnageregime.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 19/001639, 19/001640 en 19/001641

uitspraakdatum: 20 april 2021

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

en het incidentele hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 november 2019, zaaknummers LEE 16/1687, LEE 16/1688 en LEE 16/1689, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 29.025. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 119.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 21.459. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 37.

1.3

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 22.655. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 24.

1.4

Op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.1 tot en met 1.3 – bedoelde aanslagen heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bestreden aanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.5

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 november 2019 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag in de Vpb voor 2009 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.445, de aanslag in de Vpb voor 2010 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 11.313, de aanslag in de Vpb voor 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 11.952, de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur in de zaak met nummer 16/1687 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.049, de Minister van Justitie en Veiligheid in de zaak met nummer 16/1687 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.451, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

1.6

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft dit incidenteel hoger beroep beantwoord.

1.8

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.9

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 16 februari 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door drs. [B] en [C] , alsmede [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [E] .

1.10

De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota ingestuurd die tot de gedingstukken is gerekend.

1.11

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is op 29 juli 1986 opgericht. [C] is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.

2.2

In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is bij de activiteiten van belanghebbende vermeld:

“Deelname als beherend vennote in C.V. [F] , gevestigd te [Z] , ten doel hebbende exploitatie van schepen.”

2.3

In haar stuk van 21 mei 2019 dat belanghebbende in eerste aanleg voorafgaand aan de zitting aan de Rechtbank heeft gezonden, is het volgende overzicht opgenomen inzake de participatie van belanghebbende in schepen:

Per schip wordt er een separate C.V. opgericht. Voor zover voor deze procedure van belang gaat het om de volgende C.V.’s:

- - C.V. [G]

- - C.V. [H]

- - C.V. [I]

- - CV. [F]

Elke C.V. exploiteert een schip met de gelijkluidende naam.

In onderhavige jaren participeerden de volgende partijen in de C.V.'s.

C.V. [G]

[J] B.V. – beherend vennoot

[X] B.V. – commanditair vennoot 50%

[K] B.V. – commanditair vennoot 50%

C.V. [H]

[X] III B.V. – beherend vennoot

[X] B.V. – commanditair vennoot 12,50%

[K] B.V. – commanditair vennoot 30,50%

[C] – commanditair vennoot 51,50%

[L] B.V. – commanditair vennoot 4,76%

[M] - commanditair vennoot 0,74%

C.V. [I]

B.V. [N] . – beherend vennoot

[X] B.V. – commanditair vennoot 11,91 %

[C] – commanditair vennoot 59,89%

[O] – commanditair vennoot 12,39%

[P] - commanditair vennoot 8,68%

[Q] B.V. - commanditair vennoot 5,95%

[R] B.V. - commanditair vennoot 1,19%

CV. [F]

[X] B.V. – beherend vennoot 35%

[C] – commanditair vennoot 65%

De heer [C] is enig aandeelhouder van de vennootschappen die als beherend vennoot optreden, waaronder van [X] B.V.; belanghebbende.

2.4

De Inspecteur heeft in alle drie verweerschriften in eerste aanleg over de participaties van belanghebbende het volgende opgenomen:

In het onderhavige jaar participeerde belanghebbende in vier besloten scheepvaart CV’s:

- CV [G] (hierna CV [G] ),

- CV [H] CV (hierna CV [H] )

- CV [I] (hierna CV [I] )

- CV [F] (hierna CV [F] )

CV [G]

De beherend vennoot van deze CV was [G] BV. Belanghebbende bezat in het onderhavige jaar geen belang in [G] BV. De commanditaire vennoten waren

- Belanghebbende (met een belang van € 1.500.000)

- [K] BV (met een belang van € 1.500.000)

Volgens het vennootschapscontract bedroeg het winstaandeel van de beherend vennoot maximaal € 5000. Ieder van de commanditaire vennoten had recht op de helft van het restant van de winst.

CV [H]

De beherend vennoot van deze CV was [X] III BV. Belanghebbende bezat in het onderhavige jaar geen belang in [X] III BV. Er namen 12 commanditaire vennoten deel in deze CV, waaronder belanghebbende. Haar belang bedroeg € 226.890 (Hfl 500.000), 12,5% van het totale commanditaire kapitaal. De beherend vennoot heeft geen kapitaal ingebracht. Volgens het vennootschapscontract bedroeg het winstaandeel van de beherend vennoot 1/100 van de winst. Ieder van de commanditaire vennoten had naar rato van hun kapitaalinbreng recht op de het restant van de winst.

CV [I]

De beherend vennoot van deze CV was [N] BV. Belanghebbende bezat geen belang in [N] BV. De beherend vennoot heeft geen kapitaal ingebracht. Er namen 9 commanditaire vennoten deel in CV [I] , waaronder belanghebbende. Haar belang bedroeg € 453.780 (Hfl 1.000.000), 11,9% van het totale commanditaire kapitaal. Volgens het vennootschapscontract bedroeg het winstaandeel van de beherend vennoot 1/100 van de winst met een maximum van € 4.537 (Hfl 10.000). Ieder van de commanditaire vennoten had naar rato van hun kapitaalinbreng recht op de het restant van de winst.

CV [F]

Belanghebbende was de beherend vennoot van deze CV. Zij heeft een kapitaal van € 317.646 (Hfl 700.000) ingebracht. Zij had recht op een winstaandeel van 35%. De commanditaire vennoten waren

- de heer [C] (de aandeelhouder van belanghebbende) die Hfl 1.100.000 heeft ingebracht en recht had op een winstaandeel van 55%, en

- [S] BV die Hfl 700.000 inbracht en recht had op een winstaandeel van 10%.”.

2.5

Door partijen is ter zitting van de Rechtbank eenparig verklaard dat er voor de onderhavige jaren van mag worden uitgegaan dat [S] B.V. haar aandeel in C.V. [F] aan [C] heeft overgedragen, zodat laatstbedoelde een aandeel heeft van 65%.

2.6

Belanghebbende heeft voor of namens CV [G] , CV [H] , CV [I] en CV [F] verzekeringen afgesloten bij de [T] B.V. te [U] .

2.7

Inzake de hiervoor - onder 2.6 - vermelde verzekeringen heeft belanghebbende in 2009 € 8.580 aan assurantieprovisie ontvangen van de [T] B.V., in 2010 heeft zij € 9.846 aan assurantieprovisie ontvangen en in 2011 € 10.516 (hierna gezamenlijk te noemen: de assurantieprovisie). Deze assurantieprovisie is een creditering van een deel van de verzekeringspremie, omdat meer schepen bij dezelfde assurantiemakelaar werden ondergebracht.

2.8

De hiervoor - onder 2.3 - vermelde CV’s (schepen) hebben vanwege het bevaren van het Noord-Oostzeekanaal per passage een heffing betaald. Bij veelvuldig gebruik van het kanaal wordt een zogeheten frequentiekorting uitbetaald. Belanghebbende heeft vanwege de passages van bedoelde schepen in 2010 € 300 aan frequentiekorting ontvangen en in 2011 heeft zij € 187 aan frequentiekorting ontvangen (hierna gezamenlijk te noemen: de frequentiekorting).

2.9

Belanghebbende heeft in de aangiften in de Vpb over 2009, 2010 en 2011 voor de winsten die zij heeft behaald met de scheepvaart-CV’s geopteerd voor het tonnageregime ex artikel 3.22 van de Wet IB 2001. Belanghebbende heeft de hiervoor - onder 2.7 en 2.8 - vermelde bedragen in verband daarmee niet afzonderlijk als onderdeel van haar belastbare winst aangegeven.

2.10

De Inspecteur heeft beoogd om, in afwijking van de aangiften in de Vpb van belanghebbende, de hiervoor - onder 2.7 en 2.8 - vermelde bedragen afzonderlijk, van de volgens het tonnageregime bepaalde winst, tot de belastbare winst van belanghebbende te rekenen. Daarom is de Inspecteur bij het opleggen van de onder het procesverloop opgenomen aanslagen in de Vpb van een hogere belastbare winst uitgegaan.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur aan belanghebbende de aanslagen in de Vpb voor de jaren 2009, 2010 en 2011 tot de juiste bedragen heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het tonnageregime van toepassing is op de hiervoor – onder 2.7 en 2.8 – vermelde assurantieprovisie en frequentiekorting.

3.2

De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert in zoverre tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

In haar incidentele hoger beroep concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de proceskostenveroordeling betreft en tot veroordeling van de Inspecteur in de integrale proceskosten.

3.5

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing