Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4156, 19/01563 t/m 19/01565

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4156, 19/01563 t/m 19/01565

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 april 2021
Datum publicatie
7 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:4156
Zaaknummer
19/01563 t/m 19/01565

Inhoudsindicatie

OB. Bekendmaking naheffingsaanslagen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/01563 tot en met 19/01565

uitspraakdatum: 28 april 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 oktober 2019, nummers AWB 19/1664, 19/1669 en 19/1671, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2014 (hierna: naheffingsaanslag I), 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (hierna: naheffingsaanslag II) en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (hierna: naheffingsaanslag III). Voorts is bij drie beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen AWB 19/1671 (naheffingsaanslag II) en 19/1669 (naheffingsaanslag III) ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep AWB 19/1664 (naheffingsaanslag I) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.543 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de Rechtbank – in de zaak AWB 19/1664 – een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft hierop gereageerd.

1.6.

Belanghebbende heeft een verzoek tot wraking ingediend ten aanzien van de behandelend raadsheren in deze zaak, te weten: mr. A. van Dongen, mr. T. Tanghe en mr. M.J.C. Pieterse.

1.7.

Bij uitspraak van 22 december 2020 heeft de wrakingskamer van het Hof dit verzoek afgewezen.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 16 maart 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze beslissing is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

In 2018 heeft belanghebbende suppletieaangiften omzetbelasting ingediend voor de tijdvakken 1 december 2014 tot en met 28 februari 2015, 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

2.2.

Met dagtekening 29 mei 2018, 31 maart 2018 en 26 juni 2018 heeft de Inspecteur respectievelijk de naheffingsaanslagen I, II en III opgelegd en verzonden aan het adres – [a-straat1] te [A] – van belanghebbende.

2.3.

De ontvanger van de Belastingdienst heeft aan belanghebbende met dagtekening 21 juni 2018, 24 april 2018 en 24 juli 2018 aanmaningsbrieven verzonden vanwege betalingsachterstanden op de respectievelijke naheffingsaanslagen I, II en III. De aanmaningsbrieven zijn verzonden naar het adres [b-straat2] te [Z] .

2.4.

Tegen deze naheffingsaanslagen heeft belanghebbende op respectievelijk op 5 juli 2018, 11 mei 2018 en 25 juli 2018 tijdig bezwaar gemaakt.

2.5.

Met dagtekening 10 juli 2019 heeft de Rechtbank aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) een vooraankondiging van een geplande mondelinge behandeling op 15 november 2019 toegezonden.

2.6.

Bij brief van 29 juli 2019 hebben partijen een gewijzigde vooraankondiging van de Rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft partijen medegedeeld, vanwege een bericht van verhindering, voornemens te zijn het beroep te behandelen op donderdag 3 oktober 2019.

2.7.

Bij brief van 2 augustus 2019 heeft de gemachtigde de Rechtbank gemeld dat hij op de geplande zittingsdatum van 3 oktober 2019 is verhinderd. De inhoud van de brief luidt voor zover relevant als volgt:

“(…) Uit uw brief volgt, dat de zittingsdatum, d.d. 15 november 2019, is vervallen en de rechtbank voornemens is, om de zaak op 3 oktober a.s. te behandelen.

Ondergetekende is op 3 oktober 2019 verhinderd. Bij deze wordt u verzocht, om een andere zittingsdatum vast te stellen. Ondergetekende is in de komende maanden augustus - oktober 2019 niet beschikbaar .

Aldus verzoekende, om opgemelde zaak ná 1 november 2019 te behandelen, dankend voor uw medewerking in deze. (…)”

2.8.

Bij brief van 6 augustus 2019 heeft de Rechtbank het verzoek om uitstel van de behandeling van het beroep op de zitting van donderdag 3 oktober 2019 afgewezen. De Rechtbank heeft de afwijzing als volgt gemotiveerd:

“Uw verzoek is afgewezen, omdat deze niet voldoet aan het Procesreglement. U heeft namelijk niet gemotiveerd waarom u uitstel wilt. De behandeling van het beroep zal daarom niet worden uitgesteld en zal plaatsvinden op donderdag 3 oktober 2019.

Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer. (…)”

2.9.

Bij brief van 19 augustus 2019 heeft de Rechtbank de gemachtigde bericht dat het onderhavige beroep zal worden behandeld op donderdag 3 oktober 2019, om 11.15 uur.

2.10.

Bij brief van 23 september 2019 zijn door de gemachtigde nadere stukken voor het beroep aan de Rechtbank gezonden. De gemachtigde schrijft onder andere:

“(…) Naar aanleiding van uw brief, d.d. 19 augustus 2019, ontvangt u hierbij de

nadere stukken voor het beroep. (…)”

De motivering van de nadere stukken sluit gemachtigde als volgt af:

MEDEDELING VAN VERHINDERING

Zoals eerder geschreven, kan gemachtigde niet ter zitting aanwezig zijn. Verzocht

wordt, om de mondelinge behandeling op een later datum te doen plaatsvinden. (…)”

3 Geschil

3.1.

Ter zitting is vastgesteld dat uitsluitend in geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. Belanghebbende heeft voorts een punt van formeelrechtelijke aard opgeworpen dat hierna onder de overwegingen (4.1. tot en met 4.5.) nader wordt geduid.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur en van de naheffingsaanslagen, en verzoekt om een integrale proceskostenvergoeding.

3.3.

De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4.

De Inspecteur heeft zijn incidenteel hoger beroep ter zitting ingetrokken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing