Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4157, 20/00509 en 20/00510

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4157, 20/00509 en 20/00510

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 april 2021
Datum publicatie
7 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:4157
Zaaknummer
20/00509 en 20/00510

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Antiekwinkel. Bron van inkomen? Objectieve voordeelsverwachting?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00509 en 20/00510

uitspraakdatum: 28 april 2021

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2020, nummers AWB 19/4951 en 19/4952, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.443. Bij beschikkingen is belastingrente berekend van respectievelijk € 178 en € 142.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van € 16.143 en de belastingrente 2016 verminderd tot €173.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van € 16.076 en de belastingrente 2017 verminderd tot €138.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.5.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 februari 2020 het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2017 en belastingrente 2017 ongegrond verklaard, het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2016 en belastingrente 2016 gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van € 16.138 en de belastingrente 2016 dienovereenkomstig verminderd.

1.6.

Belanghebbende heeft op 26 maart 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Belanghebbende heeft op 2 juli 2020 een nader stuk ingediend.

1.8.

De Inspecteur heeft op 29 januari 2021 een verweerschrift ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. De zaken met de nummers 20/00509 en 20/00510 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 2 maart 2021 uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is op 4 maart 2021 door belanghebbende afgehaald bij een PostNL-punt. Het of HHof gaat daarom ervan uit dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd voor de zitting. Namens de Inspecteur zijn verschenen [A] en mw. [B] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren in 1953, is sinds 1 maart 1984 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam [X] . De activiteiten bestaan uit drijven van een winkel in antiek (hierna: de antiekwinkel).

2.2.

Belanghebbende heeft zowel in 2016 als in 2017 een ABP-pensioen genoten van € 16.443.

2.3.

Belanghebbende heeft in de jaren 2002 tot en met 2017 met de antiekwinkel de volgende resultaten (na ondernemersaftrek) behaald:

Jaar

Resultaat (in euro’s)

2002

-/- 33.989

2003

-/- 30.535

2004

-/- 21.060

2005

-/- 13.730

2006

0

2007

-/- 16.020

2008

-/- 13.607

2009

-/- 12.750

2010

-/- 15.424

2011

-/- 19.710

2012

-/- 16.164

2013

-/- 9.754

2014

-/- 8.417

2015

-/- 14.458

2016

-/- 15.378

2017

-/- 13.387

2.4.

In 2008 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2004 tot en met 2006 is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat belanghebbende aan de criteria voor het ondernemerschap voldeed.

2.5.

De Inspecteur heeft in een brief van 7 augustus 2014 aan belanghebbende geschreven dat belanghebbende vanaf het belastingjaar 2015 niet langer het vertrouwen aan het boekenonderzoek kan ontlenen dat de antiekwinkel voor de inkomstenbelasting een bron van inkomen vormt.

2.6.

De belastingkamer van de rechtbank Gelderland heeft in een uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:186, geoordeeld dat de antiekwinkel in 2015 geen bron van inkomen vormt. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende geen hoger beroep ingesteld.

2.7

Belanghebbende is als ondernemer in de zin van de omzetbelasting geregistreerd. Hij heeft ter zake van de door hem in 2016 en 2017 verrichte leveringen en diensten het volgende aangegeven:

2016

2017

Omzet

15.190

15.380

Verschuldigde omzetbelasting

3.189

3.229

Voorbelasting

-/- 1.924

-/- 1.958

Subtotaal

1.265

1.271

Vermindering kleineondernemersregeling (KOR)

-/- 1.265

-/- 1.271

Te betalen

0

0

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de antiekwinkel in 2016 en 2017 een bron van inkomen vormt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Belanghebbende betoogt in dat verband dat hij voor de omzetbelasting als ondernemer is geregistreerd en dat dit meebrengt dat hij ook voor de inkomstenbelasting als ondernemer moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslagen IB/PVV. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing