Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6033, 19/00825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6033, 19/00825

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 juni 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6033
Formele relaties
Zaaknummer
19/00825

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00825

uitspraakdatum: 22 juni 2021

Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. (handelend onder de naam [Y] ) te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 mei 2019, nummer AWB 18/1388, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 2 april 2012 heeft belanghebbende aangifte in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) ingediend. De volgens deze aangifte verschuldigde bpm is op 3 april 2012 voldaan.

1.2.

Op 9 mei 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.3.

Op 28 augustus 2017 is de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft bij beschikking van 15 september 2018 het verzoek om een dwangsom afgewezen (hierna: dwangsombeschikking). Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 het bezwaar tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Ook heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op haar bezwaar tegen de voldoening op aangifte. Beide beroepen zijn door de Rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 18/1388.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 1 juni 2021. Namens belanghebbende is [A] verschenen, bijgestaan door [B] . Van de zijde van de Inspecteur is [C] verschenen, bijgestaan door [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft met dagtekening 2 april 2012 een aangifte bpm ingediend ter zake van de registratie van een uit Italië afkomstige Audi A3 Sportback 2.0T S3 Quattro Ambition (5451, hierna: de auto). De verschuldigde bpm is aan de hand van een koerslijst van Autotelex berekend op € 7.644. De verschuldigde bpm is op 3 april 2012 voldaan. De historische nieuwprijs van de auto is € 56.541. De datum van eerste toelating is 4 augustus 2010. De historische bruto bpm van de auto is € 13.006.

2.2.

Tegen de voldoening op aangifte heeft belanghebbende op 9 mei 2012 bezwaar gemaakt. Op 24 mei 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een nadere toelichting op het bezwaarschrift in te dienen. Op 17 februari 2015 heeft de Inspecteur zijn verzoek aanvullende gronden in te dienen herhaald.

2.3.

Op 28 augustus 2017 heeft de Inspecteur een ingebrekestelling ontvangen wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Daarbij heeft belanghebbende verzocht om een dwangsom. Verder heeft belanghebbende in deze brief zijn bezwaarschrift nader toegelicht.

2.4.

De dwangsombeschiking is op 15 september 2017 genomen. Op 19 oktober 2017 heeft belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt.

2.5.

Op 12 december 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen dwangsombeschikking ongegrond verklaard, omdat belanghebbende de Inspecteur onredelijk laat in gebreke had gesteld.

2.6.

Op 19 januari 2018 heeft belanghebbende pro forma beroep ingesteld bij de Rechtbank. Bij brief van 27 december 2017 heeft de Inspecteur zijn voornemen van een uitspraak op bezwaar tegen de voldoening op aangifte kenbaar gemaakt. Tevens heeft de Inspecteur belanghebbende gevraagd of zij wil worden gehoord. Een hoorgesprek heeft vervolgens plaatsgevonden op 24 januari 2018.

2.7.

Op 5 april 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de voldoening op aangifte gegrond verklaard en tot een teruggave van € 383 (5%) beslist omdat in de aangifte gebruik is gemaakt van btw-waardering. Tevens is een proceskostenvergoeding van € 498 toegekend, alsmede een vergoeding van immateriële schade van € 4.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Over de vermindering van bpm is overeenkomstig de Algemene wet inzake rijksbelastingen rente vergoed.

2.8.

De Rechtbank heeft op 21 mei 2019 uitspraak gedaan. Zij heeft het beroep wat betreft de dwangsombeschikking ongegrond verklaard, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar inzake de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake diezelfde voldoening ongegrond. Ook heeft zij een vergoeding van immateriële schade van € 5.500 vastgesteld en de Inspecteur veroordeeld tot voldoening van het nog niet uitbetaalde deel daarvan, alsmede heeft zij de Inspecteur veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 512. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast tot betaling van het griffierecht. In haar uitspraak heeft de Rechtbank verder beslist dat de te betalen bedragen vermeerderd worden met wettelijke rente, te berekenen vanaf vier weken na de uitspraak tot de dag van algehele voldoening.

2.9.

De Inspecteur heeft de vergoeding voor immateriële schade (in twee termijnen) uitbetaald aan belanghebbende. De laatste betaling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Daarbij is rente berekend tot 24 juli 2019.

2.10.

Op 18 juni 2019 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

-

de hoogte van het geheven griffierecht en de verschuldigdheid daarvan bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd is met het Unierecht,

-

de Rechtbank, het Hof en de Hoge Raad bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht,

-

het Hof verplicht is aan het Hof van Justitie EU prejudiciële vragen te stellen,

-

de Inspecteur een dwangsom heeft verbeurd door niet tijdig op het bezwaar te beslissen,

-

de Inspecteur het verdedigingsbeginsel/hoorrecht heeft geschonden bij zowel het nemen van de dwangsombeschikking als de ongegrondverklaring van het daartegen ingediende bezwaar,

-

sprake is van een in strijd met het Unierecht vermeend verschil in heffingsmodaliteiten ten aanzien van binnenlandse en uit het buitenland afkomstige auto’s en belanghebbende in verband daarmee aanspraak kan maken op een rentevergoeding wegens de vooruitbetalingsverplichting van de bpm,

-

de Inspecteur verplicht is kentekengegevens in het geding te brengen,

-

de Inspecteur aan de beslissing van de Rechtbank heeft voldaan door de vergoeding van immateriële schade uit te betalen aan belanghebbende in plaats van aan de gemachtigde,

-

de Inspecteur van rechtswege en zonder een daartoe ingediend verzoek verplicht is aan belanghebbende in de vorm van een passende rente van minimaal 8% schade te vergoeden bij vermindering van de verschuldigde bpm,

-

belanghebbende aanspraak kan maken op een passende rentevergoeding van minimaal 8% over het betaalde griffierecht, en

-

belanghebbende recht heeft op integrale vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van de het bezwaar, het beroep en het hoger beroep in plaats van een forfaitair vastgestelde proceskostenvergoeding.

3.2.

Belanghebbende stelt voorts dat de Rechtbank het verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in een andere samenstelling had moeten beoordelen dan de inhoudelijke zaak en dat de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast voor de vaststelling van de proceskostenvergoeding.

3.3.

Ter zitting heeft belanghebbende verklaard in te stemmen met het door de Rechtbank vastgestelde bedrag van de vergoeding voor immateriële schade. Aanvullend heeft belanghebbende ter zitting verzocht om toekenning van een vergoeding wegens immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing