Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6737, 20/00692 en 20/00693

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6737, 20/00692 en 20/00693

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 juli 2021
Datum publicatie
23 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6737
Zaaknummer
20/00692 en 20/00693

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Dwangsom wegens niet tijdig beslissen?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00692 en 20/00693

uitspraakdatum: 13 juli 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2020, zaaknummers AWB 19/6468 en 19/6469, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 90 0094 te [plaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 74.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2017 (hierna: OZB) vastgesteld.

1.2

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 74.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) vastgesteld.

1.3

Op de in één geschrift vervatte bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij eveneens in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 augustus 2019 gegrond verklaard en de zaken teruggewezen naar de heffingsambtenaar voor het opnieuw doen van uitspraken op bezwaar.

1.5

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 4 oktober 2019 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarden voor de jaren 2017 en 2018 verlaagd naar € 63.000 (2017) respectievelijk € 65.000 (2018).

1.6

Bij brief van 29 oktober 2019 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar medegedeeld dat er nog geen uitspraken op bezwaar zijn gedaan inzake het bezwaar tegen de aanslagen OZB en verzocht om per omgaande deze uitspraken op bezwaar te doen.

1.7

Bij beschikking op de voet van artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van 2 november 2019 heeft de heffingsambtenaar de aanslag OZB voor het jaar 2017 verminderd, overeenkomstig de verlaging van de WOZ-waarde naar € 63.000.

1.8

Bij beschikking op de voet van artikel 18a van de AWR van 2 november 2019 heeft de heffingsambtenaar de aanslag OZB voor het jaar 2018 verminderd, overeenkomstig de verlaging van de WOZ-waarde naar € 65.000.

1.9

Met dagtekening 13 november 2019 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar betreffende de aanslagen OZB voor de jaren 2017 en 2018. De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 20 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard.

1.10

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.11

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.12

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is in de onderhavige jaren eigenaar van de onroerende zaak.

2.2

De Rechtbank heeft het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren bij uitspraak van 13 augustus 2019 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de zaken teruggewezen naar de heffingsambtenaar ter inhoudelijke behandeling van de bezwaarschriften met inachtneming van haar uitspraak, de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende in beroep gemaakte proceskosten en de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De Rechtbank heeft geen termijn gesteld voor het opnieuw doen van uitspraken op bezwaar.

2.3

De heffingsambtenaar heeft – na terugwijzing door de Rechtbank – met dagtekening 4 oktober 2019 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bij beschikkingen vastgestelde waarden voor de jaren 2017 en 2018 verlaagd naar € 63.000 (2017) respectievelijk € 65.000 (2018).

2.4

Op 29 oktober 2019 heeft de gemachtigde een brief aan de heffingsambtenaar gestuurd met – voor zover hier van belang – de volgende inhoud:

Inzake de beroepen namens mw. [X] , wonende [b-straat] 41 te [Z] , (hierna: belanghebbende) heeft rechtbank Gelderland op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in de zaken 19/419 en 19/422.

Afhandeling bezwaren

Betreffende de WOZ-beschikkingen/aanslagen OZB 2017 en 2018 heeft de Rechtbank uw uitspraak op bezwaar van 11 december 2018 vernietigd en u opgedragen om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De beslistermijn ter zake lijkt mij inmiddels verstreken. Tot op heden heeft u nog geen uitspraak gedaan inzake het bezwaar tegen de aanslagen OZB. Graag ontvang ik per omgaande de uitspraak op bezwaar.”.

2.5

Bij beschikking op de voet van artikel 18a van de AWR van 2 november 2019 heeft de heffingsambtenaar de aanslag OZB voor het jaar 2017 verminderd, overeenkomstig de verlaging van de WOZ-waarde naar € 63.000.

2.6

Bij beschikking op de voet van artikel 18a van de AWR van 2 november 2019 heeft de heffingsambtenaar de aanslag OZB voor het jaar 2018 verminderd, overeenkomstig de verlaging van de WOZ-waarde naar € 65.000.

2.7

Belanghebbende heeft op 13 december 2019 bezwaar gemaakt tegen deze verminderingsbeschikkingen.

2.8

Met dagtekening 21 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar uitspraken op bezwaar tegen de hiervoor – onder 2.7 – bedoelde bezwaren gedaan.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op dwangsommen als bedoeld in de artikelen 4:17 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en toekenning van de verzochte dwangsommen.

3.3

De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing