Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6899, 20/00044 t/m 20/00047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6899, 20/00044 t/m 20/00047

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 juli 2021
Datum publicatie
30 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6899
Zaaknummer
20/00044 t/m 20/00047

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling kantoorpanden.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00044 tot en met 20/00047

uitspraakdatum: 20 juli 2021

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 november 2019, nummers UTR 19/386, 19/388, 19/389 en 19/391, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 31 juli 2018 de waarde van de volgende onroerende zaken voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, als volgt vastgesteld:

[adres1] 15A/17

[plaats]

€ 909.000

[adres1] 19

[plaats]

€ 898.000

[adres1] 21

[plaats]

€ 351.000

[adres2] 6

[plaats]

€ 2.177.000

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 december 2018 de vastgestelde waarden gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 26 november 2019 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft op 8 januari 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft op 16 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021. De zaken met de nummers 19/01197 tot en met 19/01200, 19/01367 en 20/00044 tot en met 20/00047, zijn ter zitting gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en taxateur [naam3] .

2 Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De objecten betreffen kantoorpanden in het centrum van [plaats] .

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

3.2.

Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat uitsluitend de WOZ-waarde van de objecten [adres1] 21 en [adres2] 6 ter beoordeling voorligt, en dat de WOZ-waarde van de objecten [adres1] 15A/17 en 19 niet langer in geschil is.

3.3.

Met betrekking tot het object [adres1] 21 heeft belanghebbende gesteld dat dit object tot 1 oktober 2011 was verhuurd aan [naam4] , dat het vervolgens tot 1 januari 2014 heeft leeg gestaan, en dat het sindsdien is verhuurd aan de [naam5] . In 2017 en 2018 heeft de netto huuropbrengst respectievelijk € 37.594 en € 45.214 bedragen. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar voor dit object een te hoge huurwaardekapitalisatiefactor in aanmerking genomen. Vanwege de onderhoudstoestand en het leegstandsrisico dient deze factor geen 10,7 te bedragen maar 8,7, zodat de vastgestelde waarde dient te worden verminderd tot 8,7 x € 37.594, ofwel € 327.000, aldus belanghebbende.

3.4.

Met betrekking tot het object [adres2] 6 heeft belanghebbende ter zitting gesteld dat dit object enige jaren heeft leeg gestaan en dat na een renovatie de derde verdieping vanaf 1 oktober 2020 is verhuurd voor € 180/m2. Vanwege het leegstandsrisico dient de vastgestelde waarde te worden verminderd tot € 1.549.000, aldus belanghebbende.

3.5.

De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarden van respectievelijk € 351.000 ( [adres1] 21) en € 2.177.000 ( [adres2] 6). Ter staving daarvan wijst de heffingsambtenaar op een taxatiematrix van taxateur [naam6] van 3 oktober 2019. De daarin vermelde vergelijkingsobjecten zijn eveneens gelegen in het centrum van [plaats] .

3.6.

Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk zijn beroep op betalingsonmacht ingetrokken. Ook heeft belanghebbende uitdrukkelijk zijn verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, ingetrokken.

3.7.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarden tot respectievelijk € 327.000 en € 1.549.0000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing