Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7248, 2001015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7248, 2001015

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 juli 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:7248
Formele relaties
Zaaknummer
2001015

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet. Ontvankelijkheid hoger beroep. Verschoonbare termijnoverschrijding?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/01015

uitspraakdatum: 27 juli 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het verzet van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 20 april 2021, kenmerk 20/01015 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 september 2020, nummer AWB 19/6085, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft op 20 september 2019 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op 25 september 2020 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is door dit Hof wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op 28 mei 2021 verzet aangetekend.

1.5.

Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 10 juni 2021 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het verzet op 14 juli 2021. Belanghebbende heeft op 21 juni 2021 en 13 juli 2021 de griffier van het Hof medegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De aangevallen uitspraak van de Rechtbank is gedagtekend 25 september 2020. Een afschrift van deze uitspraak is door de Rechtbank op dezelfde datum per aangetekende post naar belanghebbende verzonden. De termijn voor het indienen van hoger beroep eindigde op grond van artikel 6:7 van de Awb op vrijdag 6 november 2020.

2.2.

Namens belanghebbende is hoger beroep ingesteld door I. Lindeberg te Voorhout. De dagtekening van de brief waarbij het hoger beroep is ingesteld, is 4 november 2020. De enveloppe waarin belanghebbendes beroepschrift is verzonden is op vrijdag 13 november 2020 door het postvervoersbedrijf PostNL afgestempeld. Het hoger beroep van belanghebbende is op maandag 16 november 2020 ontvangen ter griffie van het Hof.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Awb door het Hof is ontvangen. Bij verzending per post is een hogerberoepschrift bovendien tijdig ingediend indien wordt voldaan aan twee voorwaarden: (1) het is voor het einde van de termijn ter post bezorgd en (2) het is niet later dan een week na afloop van de termijn ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Een met inachtneming van voornoemde bepalingen te laat ontvangen hogerberoepschrift kan desondanks ontvankelijk zijn (en inhoudelijk worden beoordeeld) indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

3.2.

Vaststaat dat het hogerberoepschrift door het Hof niet is ontvangen binnen de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Awb.

3.3.

Voor toetsing aan artikel 6:9 van de Awb is in de eerste plaats van belang of terpostbezorging tijdig heeft plaatsgevonden. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat terpostbezorging in de zin van dat artikel plaatsvindt op het moment waarop het poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138).

3.4.

Op grond van deze jurisprudentie leidt de datumstempel op de enveloppe ertoe dat terpostbezorging, behoudens tegenbewijs door belanghebbende, geacht wordt te hebben plaatsgevonden op 13 november 2020. Dat is na het verstrijken van de op 6 november 2020 eindigende wettelijke bezwaartermijn.

3.5.

Belanghebbende stelt in verzet dat hij het beroepschrift op de dag van de dagtekening (4 november 2020) “per post (heeft) aangeboden op het postkantoor” en dat de te late ontvangst door het Hof aan het postbedrijf is te wijten. Belanghebbende heeft zijn stelling niet onderbouwd met feitelijke gegevens over bijvoorbeeld hoe (in een brievenbus gedeponeerd of afgegeven op een postvestiging), waar (welke brievenbus of postvestiging) en op welk tijdstip hij het hogerberoepschrift ter post heeft bezorgd. Ook ander bewijs (bijvoorbeeld getuigenbewijs) ontbreekt. Gelet hierop maakt belanghebbende niet aannemelijk dat hij het hogerberoepschrift op of vóór 6 november 2020 ter post heeft bezorgd en is aan de eerste hiervoor in 3.1. genoemde voorwaarde van artikel 6:9 van de Awb niet voldaan. Overigens wordt ook aan de tweede in 3.1. genoemde voorwaarde niet voldaan, nu het hogerberoepschrift meer dan een week na afloop van de termijn ter griffie van het Hof is ontvangen.

3.6.

Feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou kunnen zijn dat het beroep verschoonbaar te laat is ingediend, zijn gesteld noch gebleken (artikel 6:11 van de Awb).

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.

4 Griffierecht en proceskosten

5 Beslissing