Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7709, 20/01070 t/m 20/01072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7709, 20/01070 t/m 20/01072

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 augustus 2021
Datum publicatie
27 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:7709
Zaaknummer
20/01070 t/m 20/01072

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzuimboetes wegens niet tijdig doen van aangifte. Boetes passend en geboden?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/01070 tot en met 20/01072

uitspraakdatum: 10 augustus 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 oktober 2020, nummers AWB 19/6863 tot en met 19/6865, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2015 tot en met 2017 door de Inspecteur ambtshalve berekende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij elke aanslag is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Verder zijn verzuimboetes opgelegd van respectievelijk € 369 (2015) en € 5.278 (voor de jaren 2016 en 2017 afzonderlijk).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen, de belastingrente en de verzuimboetes gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraken betreffende de boetebeschikkingen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 21 juli 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [naam1] als gemachtigde van belanghebbende alsmede [naam2] namens de Inspecteur. De onderhavige zaken zijn gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Overwegingen

2.1.

De verzuimboetes zijn opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangiften IB/PVV 2015 tot en met 2017.

2.2.

Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden aangifte te doen binnen een door de Inspecteur gestelde termijn (artikel 8, lid 1, in verbinding met artikel 9, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). De verplichting om aangifte te doen betekent dat het aangiftebiljet duidelijk en volledig moet worden ingevuld en ingediend, zodat de Inspecteur in staat is om de hoogte van de verschuldigde belasting vast te stellen (vgl. HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, r.o. 3.4.4).

2.3.

Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR vormt het niet of niet binnen een bij aanmaning gestelde termijn doen van aangifte een verzuim ter zake waarvan een verzuimboete kan worden opgelegd tot een maximum van € 5.278 (tekst 2015-2017). Voor het opleggen van een verzuimboete is geen plaats indien een belanghebbende feiten stelt en bij betwisting daarvan aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen (avas).

2.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende, na daartoe te zijn aangemaand, niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Belanghebbendes gemachtigde heeft echter gesteld dat sprake is van avas zodat de verzuimboetes moeten worden vernietigd. Hij verwijst in dat kader naar belanghebbendes gedragingen tijdens het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank (zoals deze naar voren komen uit het proces-verbaal van de zitting), de door belanghebbende ingestuurde geplastificeerde krantenknipsels en een omschrijving van het gedrag van belanghebbende en de omstandigheden waaronder zij leeft.

2.5.

Het Hof stelt voorop dat het dit door belanghebbendes gemachtigde geschetste beeld over de gedragingen van belanghebbende geloofwaardig acht. Hieruit volgt echter nog niet dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om aan haar verplichting tot het doen van aangifte te voldoen. Door of namens belanghebbende is geen medische verklaring overgelegd. Voor het voeren van de onderhavige procedures heeft belanghebbende haar advocaat kunnen inschakelen terwijl niet vastgesteld kan worden dat zij de consequenties daarvan niet kan overzien. Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat belanghebbende vanwege belemmeringen van fysieke en/of psychische aard ten tijde van het begaan van de beboetbare feiten niet tot indiening van de aangiften in staat was of niet in staat was een beroep te kunnen doen op de bijstand van een derde, en door diens tussenkomst (tijdig) aan de aangifteplicht had kunnen voldoen. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat belanghebbende alle maatregelen heeft genomen die toen redelijkerwijs van haar gevergd konden worden.

2.6.

Wat betreft de hoogte van de opgelegde boeten geldt als uitgangspunt dat geen hogere boete wordt opgelegd dan bepaald in het ter zake geldende beleid van de belastingdienst (het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst (BBBB)). Meer in het bijzonder paragraaf 21, lid 2 BBBB, respectievelijk 21, lid 6 BBBB. Dit neemt niet weg dat de rechter dient te beoordelen of de opgelegde boetes in de omstandigheden van het geval passend en geboden zijn, waarbij gelet moet worden op de proportionaliteit van de boetes in verhouding tot de ernst van de gepleegde feiten. Vgl. HR 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7216.

2.7.

Het Hof houdt rekening met de aard en de ernst van de begane overtredingen, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter zitting naar voren zijn gekomen. Als strafverzwarende omstandigheid neemt het Hof in aanmerking dat voor een lange reeks van aaneengesloten jaren (in ieder geval vanaf 2006) verzuimboetes wegens het niet doen van aangifte zijn opgelegd aan belanghebbende. De financiële impact van de eerdere boetes was betrekkelijk gering, behoudens het jaar 2013 waarin belanghebbende is beboet tot het toen geldende wettelijk maximum. Een substantiële financiële prikkel heeft naast een op straf gericht karakter, ook als doel belanghebbende tot gedragsverandering aan te zetten. Zonder medische onderbouwing die ontbreekt, kan niet worden geconcludeerd dat een dergelijke gedragsverandering bij belanghebbende niet mogelijk is. Als strafverminderende omstandigheid neemt het Hof in aanmerking dat er voldoende aanknopingspunten zijn om ervan uit te gaan dat belanghebbende in een zodanig kwetsbare psychische toestand verkeert dat haar de overtredingen niet volledig zijn aan te rekenen. Alle omstandigheden afwegende acht het Hof voor het jaar 2015 de opgelegde boete van € 369 passend en geboden. Voor de jaren 2016 en 2017 acht het Hof de opgelegde boetes na vermindering tot 50% van het wettelijk maximum, derhalve € 2.639 per jaar, passend en geboden.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep betreffende de boete voor het jaar 2015 ongegrond en betreffende de boetes voor de jaren 2016 en 2017 gegrond.

3 Griffierecht en proceskosten

3.1.

Nu het Hof het hoger beroep betreffende de boetes voor de jaren 2016 en 2017 gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende de betaalde griffierechten te vergoeden, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij dit Hof.

3.2.

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep betreffende de boetes voor het jaar 2016 en 2017 heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 530 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 265), € 1.496 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 748) en € 1.496 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 748), ofwel in totaal op € 3.522. Het Hof beschouwt de zaken als samenhangend in de zin van artikel 3 van voormeld besluit.

4 Beslissing