Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8280, 20/00404

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8280, 20/00404

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 augustus 2021
Datum publicatie
3 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:8280
Formele relaties
Zaaknummer
20/00404

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Specifieke zorgkosten. Vervoer, extra gezinshulp. Aftrekbare kosten van uitkeringen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00404

uitspraakdatum: 24 augustus 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2020, nummer AWB 19/3917, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.976. Daarbij is een bedrag van € 98 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 mei 2019 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 18.112 en het bedrag aan belastingrente verminderd tot € 52.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Daarbij is € 47 aan griffierecht betaald.

1.4.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 20 januari 2020 het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft op 28 februari 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarbij is € 131 aan griffierecht betaald. Belanghebbende heeft op 24 april 2020 de gronden van het hoger beroep ingediend.

1.6.

De Inspecteur heeft op 8 september 2020 een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft op 19 en 23 juli 2021 nadere stukken ingediend.

1.8.

De Inspecteur heeft op 27 juli 2021 een nader stuk ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2021. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door advocaat mr. [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam2] en mr. [naam3] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren [in] 1964, is een alleenstaande moeder. Zij heeft in het onderhavige jaar 2015 drie thuiswonende kinderen: [kind1] (21 jaar), [kind2] (19 jaar) en [kind3] (17 jaar).

2.2.

Belanghebbende is in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 23 november 2015 vanwege haar ziekte volledig arbeidsongeschikt verklaard.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2015 een bedrag van € 19.290 aan zorgkosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft deze aftrek als volgt gecorrigeerd:

Aangifte

Aanslag (na bezwaar)

Standpunt belanghebbende

Inkomen uit arbeid ( [naam4] )

17.933

20.973

20.973

Inkomen uit arbeid (UWV)

2.086

2.085

2.085

Inkomen uit vroegere arbeid (UWV)

3.576

4.045

4.045

Aftrek: Eigen woning

-4.306

-4.306

- 4.306

Aftrek: Zorgkosten

1. Medicijnen

-502

-20

-20

2. Hulpmiddelen

-4.212

-9

-9

3. Vervoerskosten medische behandeling

-4.260

-1.525

-3.766

4. Extra vervoerskosten (leef-kilometers)

-1.700

5. Kleding en beddengoed

-1.240

-1.240

-1.240

6. Gezinshulp

- [naam5] Thuiszorg

-241

-328

-Eten/drinken medewerker Thuiszorg

-53

-Geschenk aan medewerker Thuiszorg

-81

-Hulp door kinderen

-3.060

Totaal

-11.914

-3.035

-8.557

Verhoging art. 6.19 IB (40%)

-4.766

-1.214

-3.423

7. Geneeskundige hulp

-2.928

-754

-754

Drempel art. 6.20 IB (1,65%)

318

318

318

Belastbaar inkomen

-1

18.112

10.381

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Inspecteur terecht de aftrek van zorgkosten heeft gecorrigeerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.

3.2.

In hoger beroep betoogt belanghebbende dat ook de volgende zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in mindering komen op het inkomen: i) extra vervoerskosten van € 2.241, ii) kosten extra gezinshulp van € 87 ter zake van huishoudelijke hulp door [naam5] Thuiszorg, iii) kosten extra gezinshulp van € 53 en € 81 ter zake van eten en drinken en geschenken aan een medewerker van [naam5] Thuiszorg, en iv) kosten extra gezinshulp van € 3.060 ter zake van huishoudelijke werkzaamheden door de kinderen van belanghebbende.

3.3.

Belanghebbende betoogt subsidiair dat in zoverre voornoemde kosten niet als persoonsgebonden aftrek in mindering komen op het inkomen, deze kosten als ‘aftrekbare kosten van aangewezen uitkeringen’ in de zin van artikel 3.108 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) in aftrek komen.

3.4.

De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de uitgaven die zijn gedaan voor extra gezinshulp ten bedrage van € 87 ter zake van huishoudelijke hulp door [naam5] Thuiszorg, in mindering komen op het inkomen, zodat dit punt niet langer in geschil is. Dit brengt mee dat het hoger beroep reeds daarom gegrond is.

3.5.

Verder heeft belanghebbende nog aangevoerd dat de hoorplicht en enige algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.

3.6.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 10.381 (zie 2.3). De Inspecteur concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 18.025.

4 Overwegingen

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing