Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8823, 19/00300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8823, 19/00300

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 september 2021
Datum publicatie
1 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:8823
Formele relaties
Zaaknummer
19/00300

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00300

uitspraakdatum: 21 september 2021

Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] h.o.d.n. [bedrijf] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2019, nummer AWB 18/1984, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een Peugeot 308 CC (hierna: de auto) op aangifte een bedrag van € 537 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

1.2.

Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (beeldbellen) plaatsgevonden op 4 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De auto (VIN eindigend op [nummer] ) is afkomstig uit Duitsland en is op 18 februari 2011 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.

2.2.

Belanghebbende heeft op 16 oktober 2017 aangifte voor de BPM gedaan met het oog op de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister. De bruto BPM bedraagt volgens de aangifte € 8.244. Het afschrijvingspercentage is met behulp van een taxatierapport van [naam1] bepaald op 93,480%, uitgaande van een historische nieuwprijs van € 44.130 en een handelsinkoopwaarde van € 2.878 (handelsinkoopwaarde voor schade € 11.304 -/- 100% van de geraamde herstelkosten ad € 8.426). In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende op 18 oktober 2017 een bedrag van € 537 aan BPM voldaan. De tenaamstelling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018.

2.3.

Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

2.4.

Bij brief van 14 december 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde laten weten voornemens te zijn het bezwaar ongegrond te verklaren. Aangegeven is dat een voorstel zal worden gedaan voor een hoorgesprek.

2.5.

De Inspecteur heeft belanghebbendes gemachtigde bij brief van 18 januari 2018 uitgenodigd voor een hoorgesprek, te houden op 13 februari 2018.

2.6.

Bij brief van 25 januari 2018 is die datum gewijzigd in 12 februari 2018 en nadien, bij brief van 12 februari 2018, in 19 februari 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur. In die laatste brief heeft de Inspecteur aangegeven dat de afspraak daartoe telefonisch is gemaakt op 8 februari 2018 en reeds is bevestigd in een brief van 9 februari 2018. Tijdens het hoorgesprek zouden meerdere lopende bezwaren worden besproken, waaronder zaken - als de onderhavige - waarin de vennootschap van [naam2] (hierna: [naam2] ) een bemiddelende rol heeft gespeeld bij de import van een voertuig.

2.7.

Op 19 februari 2018 is belanghebbendes gemachtigde tezamen met de heer [naam2] ten kantore van de belastingdienst verschenen en heeft een gesprek plaatsgevonden met de Inspecteur.

2.8.

Naar aanleiding van dat gesprek heeft de Inspecteur bij brief van 22 februari 2018 het volgende geschreven aan belanghebbendes gemachtigde:

“Tijdens het hoorgesprek van afgelopen maandag, 19 februari 2018, stonden een aantal dossiers voor inzage/bespreking gepland. Op bijgaande lijst staan de dossiers vermeld [Hof: o.a. het onderhavige bezwaar]. (…) Er stonden wel dossiers op waar de heer [naam2] – naar eigen zeggen – op enigerlei wijze betrokken is; klanten van [naam3] B.V.

(…)

In een telefoongesprek op 15 februari 2018 gaf u aan op 19 februari 2018 geen dossiers van [naam3] B.V. te willen bespreken omdat de heer [naam2] niet aanwezig kon zijn. Ik heb daarop besloten de hoorzitting wel door te laten gaan en (ook) de dossiers waarbij [naam3] B.V. betrokken zou zijn beschikbaar te houden.

(…)

Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen de heer [naam2] wel tijdens de hoorzitting. U kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. (…)

De heer [naam2] gaf te kennen dat de aan u verstrekte volmacht door hem beperkt is en dat u zonder zijn aanwezigheid van hem geen hoor gesprekken mag bijwonen en dus ook in die hoor gesprekken feitelijk niet als gemachtigde mag handelen. (…) Daarnaast is de heer [naam2] van mening dat de manier waarop ik u uitnodig voor een hoorzitting niet gepast en niet effectief is. (…)

Daarop heb ik te kennen gegeven dat ik in geval van volmacht de gemachtigde uitnodig en dat er – indien een datum niet schikt – een nieuwe datum gezocht wordt. (…)

(…)

Afsluitend

De heer [naam2] , als klant, heeft afgelopen 2 maanden iedere uitnodiging tot horen naast zich neergelegd. Hij stelt kennelijk geen prioriteit om gehoord te worden, wil echter wel te praten over hoe hij uitgenodigd wil worden. (…)

Ons verzoek om – nu de heer [naam2] toch aanwezig was – de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én de heer [naam2] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.

U gaf vervolgens te kennen ook in de ‘niet-CIS-dossiers’ niet meer gehoord wilde worden. (…)”

2.9.

Op 5 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Over het houden van een hoorgesprek is in de uitspraak op bezwaar het volgende opgenomen:

Hoorgesprek

(…) Op 19 februari 2018 bent u verschenen en is ook de heer [naam2] , belanghebbende – ondanks eerdere afwijzing - verschenen. Desgevraagd weigerde u inzage te nemen in de dossiers en aansluitend gehoord te worden.

Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten uitspraak te doen zonder te hebben gehoord. Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier en bezwaarschrift aanwezige informatie. (…)”

2.10.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2.11.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.

3 Geschil

In hoger beroep is in geschil of:

  1. de hoorplicht is geschonden;

  2. het (vooraf) heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht, en of een rentevergoeding is verschuldigd over de tijd dat het griffierecht belanghebbende niet ter beschikking stond;

  3. voor de bepaling van de waardevermindering aanvullend rekening moet worden gehouden met de kwalificatie “ex-rental”;

  4. een betaling van BPM voorafgaand aan het belastbare feit (registratie) Unierechtelijk is toegestaan;

  5. de Inspecteur zich kan beroepen op ‘interne compensatie’;

  6. in deze procedure een rentevergoeding verschuldigd is over in strijd met het Unierecht geheven BPM en zo ja, tegen welk rentepercentage;

  7. aanleiding bestaat voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten; en

  8. et Hof gehouden is prejudiciële vragen te stellen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing