Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9779, 19/00769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9779, 19/00769

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
29 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9779
Formele relaties
Zaaknummer
19/00769

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00769

uitspraakdatum: 19 oktober 2021

Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 mei 2019, nummer AWB 18/2095, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Namens belanghebbende is een aangifte in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) ingediend. De volgens deze aangifte verschuldigde bpm is voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 18 december 2017, ingekomen op 29 december 2017, bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar in de zaak ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 15 juni 2021. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen. Van de zijde van de Inspecteur is [naam2] verschenen, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de aangifte bpm, met dagtekening 10 november 2017, ingediend ter zake van de registratie van een uit Duitsland afkomstige Volkswagen Golf 1.2 TSI Trendline (hierna: de auto). De verschuldigde bpm is met behulp van de afschrijvingstabel van artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna de Uitvoeringsregeling) berekend op € 1.055 en voldaan op 14 november 2017. De datum van eerste toelating van de auto is 8 augustus 2012. De historische bruto bpm bedraagt € 4.250. De historische nieuwprijs van de auto is € 18.525, exclusief bpm en btw.

2.2.

Met dagtekening 7 maart 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Een proceskostenvergoeding is niet toegekend.

2.3.

Op het beroep van belanghebbende heeft de Rechtbank bij uitspraak van 8 mei 2019 beslist. Het beroep is ongegrond verklaard.

2.4.

Op 11 juni 2019 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

2.5.

Hetgeen de Inspecteur in een andere zaak (19/00831) ter zitting van het Hof van 15 juni 2021 heeft verklaard over de beschikbaarheid van kentekengegevens binnen de Belastingdienst wordt met instemming van partijen eveneens geacht te zijn verklaard in de onderhavige zaak:

De voorzitter stelt - zoals gisteren door de griffier aan partijen telefonisch medegedeeld - de kentekengegevens aan de orde. Hij wijst daarbij op de tweede bijlage bij het verweerschrift van de Inspecteur in hoger beroep. Deze bijlage betreft een print van ‘Databank Auto’, een intern systeem van de Belastingdienst. Hierop is het kenteken van de auto van [Hof: naam belanghebbende in de zaak 19/00831] vermeld en allerlei (technische) gegevens van de auto (zoals datum deel I, eerste toelating, leeftijd auto, cataloguswaarde, bpm etc.). Aan de linker kant bovenaan is ‘Informatie op kenteken’ vermeld, aan de rechter kant bovenaan onder ‘Databank Auto’ ‘Bron: HSB’.

De Inspecteur verklaart dat ‘HSB’ staat voor houderschapsbelasting. De Inspecteur verklaart vervolgens dat de Inspecteur de Databank Auto tot 2 juli 2020 vrijelijk kon raadplegen. Door de raadpleging daarvan kon de Inspecteur bekend worden met de kentekengegevens van auto’s en met allerlei andere gegevens. Niet iedere medewerker was en is bevoegd om de Databank Auto te raadplegen. Pas na autorisatie is een medewerker bevoegd. De databank is te raadplegen door het aanklikken van een icoontje op het computerscherm van de Inspecteur. Vervolgens kon tot 2 juli 2020 het chassisnummer (VIN) ingetikt worden waardoor het kenteken van de auto tevoorschijn kwam. Per 2 juli 2020 is in verband met de Algemene Verordening Gegevensbescherming de Databank Auto voor de Inspecteur beperkt toegankelijk geworden. De Inspecteur heeft geen toegang meer tot (de vorenomschreven functie van) deze databank. In de Databank Auto kan de Inspecteur vanaf 2 juli 2020 alleen zoeken op kenteken, op fiscaalnummer (BSN) of op peildatum RDW. Dus niet op de naam van een belastingplichtige en evenmin op VIN. Via het externe systeem van de RDW kan de Inspecteur achter het kenteken van een auto komen. Pas als de Inspecteur daarmee bekend is, kan hij door middel van de Databank Auto bekend worden met allerlei gegevens van de auto.

Op verzoek van de voorzitter raadpleegt de heer [naam3] de Databank Auto door het fiscaal nummer van [naam belanghebbende in de zaak 19/00831] in te voeren.. Nadat hij eerst zijn autorisatiecode heeft ingevoerd, voert hij de BSN van [naam belanghebbende in de zaak 19/00831] in. Hij krijgt vervolgens haar adresgegevens te zien en het kenteken van de auto die op dit moment op haar naam staat. Een historisch overzicht van alle kentekens die ooit op haar naam stonden komt in de Databank Auto niet tevoorschijn.

De Inspecteur verklaart - samengevat - dat [Hof: hij] vanaf 2 juli 2020 niet meer in het interne systeem van de Belastingdienst de kentekengegevens van een auto kan achterhalen. [Hij] heeft het externe systeem van de RDW daarvoor nodig. Door het invoeren van het VIN in het computersysteem van de RDW kan [hij] het kenteken te weten te komen. [Hij] stelt zich daarom op het standpunt dat de kentekengegevens geen gegevens als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht zijn, omdat die gegevens sinds 2 juli 2020 niet zijn opgeslagen in het interne systeem van de Belastingdienst waartoe de Inspecteur toegang heeft. Aangezien de Inspecteur geen beschikking heeft over kentekengegevens, kan [hij] deze gegevens niet overleggen met uitzondering van de kentekengegevens die de Inspecteur bij het RDW heeft opgevraagd.

[naam1] stelt dat het voor hem duidelijk is dat de kentekengegevens voor de Inspecteur beschikbaar zijn en dus door de Inspecteur geraadpleegd en overgelegd moeten worden. Daartoe is de Inspecteur op grond van het Unierecht verplicht. De Inspecteur moet waarborgen dat er niet te veel bpm wordt geheven ongeacht hoe het systeem van de Inspecteur is ingericht en ongeacht of de kentekengegevens gegevens zijn als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht. [naam1] is van mening dat de Inspecteur mogelijkheden heeft om over de kentekengegevens te beschikken en op grond van het Unierecht die mogelijkheden moet benutten. Ter illustratie wijst hij naar het hoorgesprek van aanstaande maandag met de heer [naam4] . De heer [naam4] heeft ter voorbereiding op dit hoorgesprek aan [naam1] 100 kentekens verstrekt.

De Inspecteur verklaart de verstrekking van die kentekengegeven als volgt. Vanaf omstreeks het vierde kwartaal van 2020 geeft de Inspecteur in de bezwaarfase de kentekens voorafgaand aan het op de betreffende auto’s betrekking hebbende hoorgesprek. Per auto vraagt de Inspecteur via het VIN het kenteken bij de RDW op. De verstrekking is een service van de Belastingdienst. De Inspecteur blijft van mening dat bij voldoening op aangifte van bpm de bewijslast voor vermindering daarvan op een belastingplichtige rust. [Hij] wijst daarvoor naar rechtsoverweging 5.7 en 5.8 van de uitspraak van het hof Amsterdam van 17 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3842. Bij een naheffing rust de bewijslast op de Inspecteur. Teneinde discussies te vermijden is de Inspecteur vanaf eind 2020 de gedragslijn gaan volgen om bij voldoening op aangifte zelf het kenteken bij de RDW op te vragen om vervolgens te beoordelen of er recht bestaat op vermindering van bpm.

[naam1] is het niet eens met het standpunt van de Inspecteur over de bewijslast. Hij stelt dat de Hoge Raad in meerdere arresten het Unierecht op onjuiste wijze heeft uitgelegd. Uitspraken van gerechtelijke instanties die verwijzen naar arresten van de Hoge Raad zijn daarom volgens hem eveneens onjuist.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

-

de hoogte van het geheven griffierecht en de verschuldigdheid daarvan bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd is met het Unierecht,

-

de Rechtbank, het Hof en de Hoge Raad bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht,

-

het Hof en de Hoge Raad verplicht zijn aan het Hof van Justitie EU prejudiciële vragen te stellen,

-

de Inspecteur het verdedigingsbeginsel/hoorrecht heeft geschonden,

-

sprake is van een in strijd met het Unierecht vermeend verschil in heffingsmodaliteiten ten aanzien van binnenlandse en uit het buitenland afkomstige auto’s en belanghebbende in verband daarmee aanspraak kan maken op een rentevergoeding wegens de vooruitbetalingsverplichting van de bpm,

-

voor de auto recht bestaat op vermindering van bpm wegens extra leeftijdskorting, lager tussentarief, ex-rental en/of toepassing van het tarief van het jaar voorafgaand aan het jaar van eerste toelating,

-

de Inspecteur van rechtswege en zonder een daartoe ingediend verzoek verplicht is aan belanghebbende in de vorm van een passende rente van minimaal 8% schade te vergoeden bij vermindering van de verschuldigde bpm,

-

belanghebbende aanspraak kan maken op een passende rentevergoeding van minimaal 8% over het betaalde griffierecht, en

-

belanghebbende recht heeft op integrale vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep in plaats van een forfaitair vastgestelde proceskostenvergoeding

3.2.

Belanghebbende stelt voorts dat zij in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en dat dit verzoek door het Hof in een andere samenstelling dan de huidige zetel moet worden beoordeeld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing