Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9782, 20/00041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9782, 20/00041

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
29 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9782
Formele relaties
Zaaknummer
20/00041

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Boekwinst verkoop grond. Landbouwvrijstelling.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 20/00041

uitspraakdatum: 19 oktober 2021

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

De erven van [erflater] laatstelijk woonachtig te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2019, nummer 18/3143, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 459.065 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.455. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 22.491.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden belastingaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). Hangende het beroep heeft de Inspecteur de bestreden aanslag bij beschikking van 16 augustus 2019 ambtshalve verminderd en het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 394.734. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 december 2019 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de bestreden aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 394.754 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.455, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [naam1] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende exploiteerde in 2014 volgens de vermelding in zijn boekhoudrapport een manege, annex land- en bosbouwbedrijf.

2.2

Door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is (naar aanleiding van de verordening (EEG) nr. 2080/92 van de Raad van Europese gemeenschappen van 20 juni 1991) medio 1993 de Regeling Stimulering Bosuitbreiding op Landbouwgronden (hierna: de SBL-regeling) vastgesteld. Doelstelling van de (verordening en) SBL-regeling was het uit productie nemen en houden van landbouwgrond en aanleggen van een bos daarop. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de SBL-regeling is bepaald dat 'blijvend bos' bos is waarvoor voorafgaande aan de aanleg geen vrijstelling is verleend op grond van de Beschikking vrijstelling meldings- en herplantplicht. In artikel 2 van de SBL-regeling is bepaald dat ter bevordering van het bebossen van landbouwgronden op aanvraag een subsidie kan worden verleend:

a. voor de kosten van aanleg van bos op landbouwgrond;

b. ter compensatie van inkomensverlies als gevolg van de aanleg van bos op landbouwgrond.

In artikel 8 van de SBL-regeling is onder meer bepaald dat - kort weergegeven - de subsidie slechts wordt verleend indien de aanvrager in geval van blijvend bos zich gedurende 20 jaar verplicht het bos in stand te houden en de betreffende landbouwgrond gedurende die tijd uit de productie te nemen en houden.

2.3

Belanghebbende heeft in 1993 een aanvraag tot deelname aan de SBL-regeling ingediend. Belanghebbende heeft hierbij een aanvraag ‘blijvend bos’ ingediend en heeft aangegeven 70 ha landbouwgrond uit de productie te nemen en deze grond te beplanten met populierenbomen voor de duur van 20 jaar.

2.4

De aanvraag van belanghebbende is op 24 december 1993 gehonoreerd, waarbij aan belanghebbende een eenmalige bebossingsbijdrage ten behoeve van de aanleg is verstrekt van f 198.387,50 (€ 90.025) en een jaarlijkse compensatie van inkomensverlies van f 100.875 (€ 45.775) gedurende twintig jaar, vanaf 1994 tot en met 2014.

2.5

Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 1994 tot en met 2014 gebruik gemaakt van de bosbedrijfvrijstelling van artikel 3.11 van de Wet IB 2001 zowel met betrekking tot de inkomsten behaald uit de opbrengsten van hout uit de geplante bomen, als met betrekking tot de vrijstelling van 80% op de ontvangen inkomstencompensatie, welk percentage van toepassing is in geval van het hebben geplant van 'blijvend bos'.

2.6

Belanghebbende heeft op 6 juni 1994 een vrijstelling voor de herplantplicht aangevraagd en verkregen.

2.7

In 2014 zijn de bomen gekapt en is de betreffende grond bewerkt om weer geschikt te maken voor landbouwgebruik.

2.8

Op 15 april 2014 heeft belanghebbende twee percelen landbouwgrond – kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [Y] , nummer [nummer1] en [nummer2] , gezamenlijk groot 10 hectare, 66 are 15 centiare - verkocht aan een derde (landbouwer) voor een koopsom van € 554.398, ofwel afgerond € 52.000 per hectare. Bij aanplant in 1994 waren deze percelen eigendom van belanghebbende. Zij maakten deel uit van het areaal waarop belanghebbende op basis van de SBL-regeling 20 jaar lang bos had staan en die hij daarna weer geschikt heeft gemaakt voor landbouwgebruik.

2.9

Belanghebbende en de Inspecteur hebben op 1 februari 2018 een gezamenlijke taxatie van de verkochte grond laten uitvoeren. Daarbij is de grond gewaardeerd op peildatum 1 april 1994 in de toestand van cultuurgrond, ofwel: de waarde in het economische verkeer in agrarische bestemming (hierna: WEVAB), op een waarde van € 11.500 per hectare en op peildatum 15 april 2014 in de toestand van bosgrond op een waarde in het economische verkeer van eveneens € 11.500 per hectare.

2.10

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2014 een inkomen uit werk en woning aangegeven van € -/-17.913 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 11.300. Bij de berekening van zijn inkomen uit werk en woning heeft hij een behaalde boekwinst op verkoop van grond onder de bosbedrijf-/landbouwvrijstelling gebracht.

2.11

De strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (parketnummer 21-005186-17, ECLI:NL:GHARL:2018:8528) afdeling strafrecht heeft op 25 september 2018 bewezen verklaard geacht dat belanghebbende in de periode van 26 mei 2014 tot en met 19 juni 2014 opzettelijk op twee percelen grond een houtopstand, te weten ongeveer 7 hectare populierenbos, heeft doen vellen, anders dan bij wijze van dunning, zonder voorafgaande tijdige kennisgeving zoals bedoeld in artikel 2 eerste lid van de Boswet en belanghebbende veroordeeld tot een geldboete van € 10.000, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis. In het arrest van de strafkamer is onder meer overwogen: “Het hof ziet, in aanmerking genomen dat thans onvoldoende vaststaat dat verdachte daaraan kan voldoen, geen aanleiding om de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarde op te leggen. Het is aan het bevoegd gezag om na te gaan of verdachte tot herplanting kan en moet overgaan.”.

2.12

Belanghebbende is 26 oktober 2020 overleden. De erfgenamen willen naar aanleiding van het arrest van de strafkamer overgaan tot herinplant van het bos. In dat kader voeren zij overleg met de huidige eigenaar van de gronden om deze terug te kopen. Als zij daarin niet slagen hebben zij het voornemen andere landbouwgronden te kopen en daarop een bos te planten.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de behaalde boekwinst van de hiervoor – onder 2.8 – bedoelde verkoop van de 10.66.26 ha grond.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag tot een opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning overeenkomstig de ingediende aangifte en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel laten varen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing