Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9783, 20/00599

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9783, 20/00599

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
29 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9783
Formele relaties
Zaaknummer
20/00599

Inhoudsindicatie

BPM. Schending hoorplicht.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00599

uitspraakdatum: 19 oktober 2021

Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1 1] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2020, nummer AWB 18/2493 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur) en

de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft ter zake van een personenauto (Peugeot 308 CC 1.6 VTi Sport Pack) op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.

1.2.

Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 28 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam2] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft aangifte voor de bpm gedaan ter zake van een uit België afkomstige gebruikte personenauto van het merk en type Peugeot 308 CC 1.6 VTi Sport Pack. De bpm heeft belanghebbende op 7 juni 2017 voldaan.

2.2.

Belanghebbende heeft bij bezwaarschrift gedagtekend 18 juli 2017 en ontvangen door de Inspecteur op 24 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen deze voldoening op aangifte.

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar van 27 maart 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur geconstateerd dat het bezwaarschrift enkele dagen na de wettelijke termijn van zes weken door hem is ontvangen, maar dat hij het gezien de dagtekening op het bezwaarschrift niet onmogelijk acht dat het binnen de wettelijke termijn ter post is bezorgd. De Inspecteur heeft daarom het bezwaar ontvankelijk geacht. In deze zaak heeft geen hoorgesprek in bezwaar plaatsgevonden.

2.4.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 maart 2020 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De Rechtbank heeft ambtshalve overwogen dat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende nietontvankelijk had moeten verklaren en hiertoe alsnog beslist. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de redelijke termijn in deze zaak met (afgerond) zes maanden is overschreden. In verband hiermee heeft de Rechtbank aan belanghebbende een vergoeding van € 500 toegekend, waarvan € 200 dient te worden vergoed door de Inspecteur en € 300 door de Minister. De Rechtbank heeft verder de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van diens proceskosten ten bedrage van € 525 en het griffierecht van € 170. Met betrekking tot het griffierecht heeft de Rechtbank voorts beslist dat daarover, kort gezegd, vertragingsrente is verschuldigd bij te late betaling ervan.

2.5.

Belanghebbende heeft op 20 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft niet geappelleerd.

3 Geschil

Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die in onderdeel 4 nader zullen worden vermeld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing