Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1074, 20/00737

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1074, 20/00737

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 februari 2022
Datum publicatie
25 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1074
Zaaknummer
20/00737

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Advocaatkosten aftrekbaar als kosten van uitkeringen en verstrekkingen?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00737

uitspraakdatum: 15 februari 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 juni 2020, nummer LEE 19/2176, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. J.C.H. Pronk als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd geweest met [naam3] (hierna: de ex-partner). Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.

2.2.

Over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk is geprocedeerd. Het ging onder meer over de verevening van de wederzijdse pensioenrechten, de verdeling van de gezamenlijke eigen woning en de verrekening van vermogen op grond van een verrekenbeding. Tot het te verrekenen vermogen van belanghebbende behoorden twee lijfrentepolissen bij [naam4] .

2.3.

Ter zake van de gevoerde procedures heeft belanghebbende advocaatkosten gemaakt. Tot de gedingstukken behoren meerdere declaraties van zijn (toenmalige) advocaat, waaronder “declaratie no. [nummer] ” ten bedrage van € 19.473,30 (hierna: de declaratie).

2.4.

Blijkens een rekeningafschrift van 28 november 2014 (hierna: het rekeningafschrift) heeft belanghebbende op 11 november 2014 een bedrag van € 16.473,30 overgemaakt naar zijn (toenmalige) advocaat met de omschrijving “rest declaratie [nummer] , plus 1.000 als afgesproken 10 nov. 18.00 uur, zie mail”.

2.5.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.817. In de aangifte heeft hij onder de post ‘Pensioen, lijfrente of andere uitkering’ een bedrag aangegeven van -/- € 7.310 met de omschrijving ‘aanvullend pensioen’.

2.6.

Bij brief van 30 juni 2016 heeft de Inspecteur hierover vragen gesteld aan belanghebbende. Verzocht is om informatie (correspondentie en betaalbewijzen) toe te sturen over de geclaimde negatieve inkomsten.

2.7.

In reactie hierop heeft belanghebbende kopieën van de declaratie en het rekeningafschrift overgelegd. Ter toelichting hierop heeft belanghebbende aangegeven dat de procedure ziet op een claim op zijn pensioenbestanddelen met een totale waarde van ten minste € 387.000 (in 2014) en dat in overleg met de Belastingdienst, kantoor Leeuwarden, een deel van de kosten als negatief bedrag is aangegeven.

2.8.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 is de Inspecteur van de aangifte afgeweken, omdat geen sprake is van negatief loon en de gedane uitgaven ook anderszins niet aftrekbaar zijn omdat de advocaatkosten niet zijn gemaakt tot verwerving, inning of behoud van een periodieke uitkering. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarom bij de aanslag € 7.310 hoger vastgesteld op € 26.127.

2.9.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2.10.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil

In hoger beroep is het geschil beperkt tot de vraag of de advocaatkosten tot het geclaimde bedrag van € 7.310 - al dan niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel - in aftrek kunnen worden gebracht als kosten gemaakt tot verwerving, inning en behoud van uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.108 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten