Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1085, 21/00040

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1085, 21/00040

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 februari 2022
Datum publicatie
25 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1085
Zaaknummer
21/00040

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. Navorderingsaanslag. Had erflater ten tijde van het overlijden een vordering op belanghebbende?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 21/00040

uitspraakdatum: 15 februari 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 december 2020, nummer AWB 20/2683, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende wegens verkrijging uit de nalatenschap van [de erflater] een navorderingsaanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 19.453 (hierna: de navorderingsaanslag).

1.2.

De Inspecteur heeft het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. Daarbij is belanghebbende verschenen, alsmede mr. [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

[de erflater] (hierna: erflater) is overleden [in] 2018. De erfgenamen zijn de drie kinderen van erflater, waaronder belanghebbende, en twee kleinkinderen bij plaatsvervulling.

2.2.

Twee kinderen en de twee kleinkinderen (hierna: de overige erfgenamen) hebben namens henzelf, maar niet namens belanghebbende, aangifte erfbelasting gedaan. In deze aangifte erfbelasting is een nalatenschap van € 159.298 vermeld, berekend als volgt:

Eigen woning

179.000

Bank

12.589

Overbedelingsschulden

(26.291)

Begrafeniskosten

(6.000)

Saldo

159.298

2.3.

Met dagtekening 4 januari 2019 is aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 19.453 (hierna: de aanslag), waarbij is uitgegaan van de door de overige erfgenamen ingediende aangifte erfbelasting.

2.4.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende gesteld dat bij de berekening van de nalatenschap geen rekening is gehouden met een hypothecaire schuld van € 42.700. Bij het bezwaarschrift is als bijlage een brief van [naam3] (hierna: [naam3] ) gevoegd, inhoudende de jaaropgave 2016 van de hypothecaire schuld met nummer [nummer1] . De hypothecaire schuld bedraagt per 31 december 2016 € 42.700 en aan rente is in 2016 een bedrag van € 1.473,12 betaald.

2.5.

Met dagtekening 16 april 2019 heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de hypothecaire schuld van € 42.700 in aanmerking genomen en de nalatenschap vastgesteld op € 116.598. De aanslag is dienovereenkomstig verminderd.

2.6.

Een broer van belanghebbende heeft in een brief van 11 juni 2019 aan de Inspecteur geschreven, voor zover van belang:

“November vorig jaar heb ik de Aangifte erfbelasting ingevuld voor mijzelf en 3 erfgenamen behalve voor [belanghebbende] .

Ergens daarna is er Aangifte erfbelasting gedaan door mijn broer [belanghebbende] voor zichzelf buiten mij om.

Daarna is er bezwaar ingediend door [belanghebbende] omdat er een hypotheek rust (€ 42700) op het ouderlijk huis [adres] . Verzwegen bij dit bezwaar is dat dit bedrag door mijn vader is uitgeleend aan [belanghebbende] voor de aankoop destijds van zijn huis. Hiervoor kunnen we geen stukken vinden maar we zijn met zijn alle bij de notaris (zie Kopie) geweest op garant te staan voor mijn vader zodat hij de hypotheek kon opnemen om uit te lenen aan [belanghebbende] . Dit garant staan was noodzakelijk in verband van het eerder overlijden van mijn moeder.

Voor ons (overige erfgenamen) is duidelijk dat dit een lening is geweest. [belanghebbende] betaald ook correct maandelijks exact het bedrag wat afgeschreven wordt door de hypotheek verstrekker (zie bijgevoegde afschrift). Ook de aflossing zijn destijds door [belanghebbende] aan mijn vader overgemaakt. Deze situatie is ongewijzigd sinds het begin van de aankoop en volgens mondelinge afspraak.”

Het in deze brief vermelde afschrift betreft een bankafschrift van 19 maart 2018 van [de bank1] voor rekeningnummer [nummer2] op naam van erflater. Op het bankafschrift is onder meer een ontvangst vermeld op 28 februari 2018 van € 122,76 van belanghebbende vanaf bankrekening [nummer3] met als omschrijving ‘aflossing hypotheek’.

2.7.

Volgens een op 27 december 2007 gepasseerde hypotheekakte heeft [naam3] een rentedragende lening van € 61.000 aan erflater verstrekt.

2.8.

Erflater heeft eind 2007 aan belanghebbende een lening van € 61.000 verstrekt en heeft dus een vordering van € 61.000 op belanghebbende (hierna: de vordering) verkregen.

2.9.

De navorderingsaanslag, met dagtekening 24 september 2019, is berekend op grond van een nalatenschap – conform de door de overige erfgenamen ingediende aangifte erfbelasting – van € 159.298. Op de navorderingsaanslag is vermeld ‘Deze navorderingsaanslag is vastgesteld zoals in voorgaande correspondentie is aangekondigd’.

2.10.

Belanghebbende heeft in de bezwaarfase de volgende kopieën van bankafschriften overgelegd:

- twee bankafschriften van [de bank1] van erflater van 27 november 2008 en 24 december 2008. Hierop is onder meer een bijschrijving van € 274,50 vermeld, afkomstig van [de bank2] -rekening van belanghebbende, onder vermelding van ‘hypotheek’.

- Een bankafschrift van [de bank2] van 30 maart 2012 van rekeningnummer [nummer3] op naam van belanghebbende. Op het bankafschrift is onder meer een afschrijving van € 247,50 vermeld ten gunste van [de bank1] van erflater onder vermelding van ‘aflossing hypotheek’.

- Bankafschriften van [de bank3] met rekeningnummer [nummer4] over de periode van 2008 tot en met 2016. Op de bankafschriften zijn maandelijkse betalingen van € 276,10 vermeld, onder vermelding van [belanghebbende] . Hierbij is geen tegenrekening vermeld.

2.11.

Tot de stukken van het beding behoort een afschrift van een bankrekening bij [de bank4] (rekeningnummer [nummer5] ) van 31 december 2020 met als rekeninghouder de erven van erflater.

2.12.

Belanghebbende en de overige erfgenamen zijn een juridische procedure gestart over – volgens belanghebbende – (onder meer) wie de hypothecaire lening van [naam3] moet terugbetalen, hij of de erfgenamen.

3 Het geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of erflater ten tijde van het overlijden een vordering op belanghebbende had. Belanghebbende stelt primair dat hiervan geen sprake was en subsidiair dat de hoogte van de vordering € 15.642 bedroeg. De Inspecteur stelt dat de hoogte van de vordering ten tijde van het overlijden € 42.700 bedroeg.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslag.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing