Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1088, 21/00265 en 21/00266

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1088, 21/00265 en 21/00266

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 februari 2022
Datum publicatie
25 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1088
Formele relaties
Zaaknummer
21/00265 en 21/00266

Inhoudsindicatie

LH. Betaalverzuimboete.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 21/00265 en 21/00266

uitspraakdatum: 15 februari 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2021, nummers LEE 19/3824 en 19/3825, ECLI:NL:RBNNE:2021:162, in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] BV te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over de loonheffingstijdvakken 25 maart 2019 tot en met 21 april 2019 (hierna: het vierde tijdvak) en 22 april 2019 tot en met 19 mei 2019 (hierna: het vijfde tijdvak) bij beschikkingen verzuimboeten opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 1.985 en € 2.220.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen grond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de verzuimboete over het vierde tijdvak verminderd tot € 549, de verzuimboete over het vijfde tijdvak vernietigd en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat inhoudelijk enkel ziet op de zaak met procedurenummer 21/00265 (met betrekking het vierde tijdvak). Na door het Hof nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld ook een reactie te geven in de zaak met procedurenummer 21/00266 (met betrekking tot het vijfde tijdvak), heeft belanghebbende bij brief van 9 juli 2021 het Hof verzocht uitspraak te doen op de voorliggende stukken van het geding.

1.5.

Het onderzoek ter zitting, waarbij de zaken gezamenlijk en gelijktijdig zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] namens de Inspecteur. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Bij een aangetekend verzonden brief van 9 december 2021 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 18 januari 2022 om 13:30 uur te Leeuwarden. Uit informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat deze uitnodiging op 10 december 2021 om 10.01 uur is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van belanghebbende, zijnde [adres] te [vestigingsplaats] . Omdat belanghebbende tijdig en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en nadien het onderzoek ter zitting gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is inhoudingsplichtige voor de loonbelasting. Belanghebbende doet vierwekelijks aangifte voor de loonheffingen.

2.2.

Belanghebbende heeft op 5 mei 2019 aangifte voor de loonheffingen over het vierde tijdvak van 2019 gedaan. Volgens de aangifte moet belanghebbende een bedrag van € 66.300 afdragen.

2.3.

Belanghebbende heeft op 21 mei 2019 in twee delen € 48.000 (€ 20.000 en € 28.000) overgemaakt naar het rekeningnummer van de Belastingdienst ter voldoening van de afdracht loonheffingen over het vierde tijdvak.

2.4.

De Inspecteur heeft op 20 juni 2019 € 18.300 van belanghebbende ontvangen ter voldoening van de afdracht loonheffingen over het vierde tijdvak.

2.5.

Belanghebbende heeft op 2 juni 2019 aangifte voor de loonheffingen over het vijfde tijdvak van 2019 gedaan. Volgens de aangifte moet belanghebbende een bedrag van € 75.965 afdragen.

2.6.

De Inspecteur heeft op 19 juni 2019 € 1.961 van belanghebbende ontvangen ter voldoening van de afdracht loonheffingen over het vijfde tijdvak.

2.7.

Belanghebbende heeft op 19 juni 2019 in twee delen € 74.004 (€ 30.004 en € 44.000) overgemaakt naar het rekeningnummer van de Belastingdienst.

2.8.

De uiterste betaaldatum voor het vierde tijdvak is 21 mei 2019 en voor het vijfde tijdvak 19 juni 2019.

2.9.

De Inspecteur heeft in eerste aanleg een afschrift van uitdraaien uit de Centrale ontvangersadministratie (COA) overgelegd met betrekking tot – onder meer – de onder 2.3, 2.4 en 2.7 bedoelde overmakingen.

2.10.

In hoger beroep heeft de Inspecteur een afschrift van uitdraaien uit het Geldverkeer archief systeem (GAS) inzake de bijschrijvingen met betrekking tot de bedoelde overmakingen overgelegd. Als boekingsdata (van de bijschrijvingen) zijn inzake de respectieve overmakingen de volgende data vermeld:

Overmakingen

Boekingsdatum bijschrijving

€ 20.000 (vierde tijdvak)

22 mei 2019

€ 28.000 (vierde tijdvak)

22 mei 2019

€ 18.300 (vierde tijdvak)

20 juni 2019

€ 44.000 (vijfde tijdvak)

20 juni 2019

€ 30.004 (vijfde tijdvak)

20 juni 2019

2.11.

De Inspecteur heeft in verband met niet tijdig betalen aan belanghebbende met dagtekening 14 juni 2019 over het vierde tijdvak bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 1.985, zijnde 3% van € 66.173, en met dagtekening 11 juli 2019 over het vijfde tijdvak bij beschikking een verzuimboete van € 2.220, zijnde 3% van 74.004.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de bestreden verzuimboeten terecht zijn opgelegd.

3.2.

In haar verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende met betrekking tot de zaak 21/00265 (betreft het vierde tijdvak) geschreven dat zij zich neerlegt bij de verzuimboete van € 1.985.

3.3.

Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de verzuimboeten weliswaar terecht zijn opgelegd, maar dat de verzuimboeten, gelet op de beoordeling of de verzuimboeten passend en geboden zijn, dienen te worden gematigd tot € 549 respectievelijk € 451.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing