Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1964, 21/00070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1964, 21/00070

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 maart 2022
Datum publicatie
25 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1964
Zaaknummer
21/00070

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Compromis ter zitting.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00070

uitspraakdatum: 15 maart 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2020, nummers AWB 19/21, 19/22, 19/23 en 19/29, ECLI:NL:RBGEL:2020:7093, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 490.745 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.592. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een boete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 470.494 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.531, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boete vernietigd. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 1.900, de Staat veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 600, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.362,50 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. P.W. Kok, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Tevens is ter zitting een door belanghebbende meegenomen getuige gehoord. Met instemming van partijen is het opmaken van een proces-verbaal achterwege gelaten.

2 Feiten, geschil en beoordeling van het geschil

2.1.

Naar aanleiding van een in 2014 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur voor de jaren 2009 tot en met 2013 correcties aangebracht op de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV en ter zake daarvan navorderingsaanslagen of gecorrigeerde aanslagen opgelegd. De correcties over het jaar 2010 betreffen onder andere € 449.638 inkomsten uit werk en woning uit/in verband met een vastgoedproject in Turkije (het [naam4] project). In bezwaar en beroep is over een gedeelte van de correcties alsnog overeenstemming bereikt en zijn de opgelegde boetes vernietigd. In hoger beroep is nog slechts de correctie met betrekking tot het [naam4] project in geschil.

2.2.

Partijen zijn ter zitting, ter beslechting van het geschil bij wijze van compromis, overeengekomen dat de op het [naam4] project betrekking hebbende correctie moet worden verminderd tot € 200.000. Dat betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden vastgesteld op € 25.000 (loon) + € 6.104 (tbs-resultaat) -/- € 20.000 (eigen woning) + € 9.752 resultaat hennepteelt + € 200.000 ( [naam4] ) = € 220.856. Het door de Rechtbank op € 4.531 vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen blijft ongewijzigd.

2.3.

Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

2.4.

Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de navorderingsaanslag betreft.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

3 Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.277 (3 punten (hogerberoepschrift, conclusie van repliek, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 759).

4 Beslissing