Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:228, 19/00428

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:228, 19/00428

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
11 januari 2022
Datum publicatie
21 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:228
Formele relaties
Zaaknummer
19/00428

Inhoudsindicatie

BPM. Teruggaaf wegens export.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00428

uitspraakdatum: 11 januari 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 maart 2019, nummer AWB 17/3594, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 10 februari 2016 heeft belanghebbende verzocht om een teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) van € 494 wegens export van een in Nederland geregistreerde personenauto van het merk en type Audi TT.

1.2.

Bij beschikking van 30 maart 2016 heeft de Inspecteur afwijzend op het verzoek beslist.

1.3.

Op 5 april 2016 heeft belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2017 het bezwaar gegrond verklaard. Daarbij is een proceskostenvergoeding van € 246 toegekend.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur en de Minister veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade van tezamen € 1.000. De Rechtbank heeft verder een proceskostenveroordeling uitgesproken en gelast dat aan belanghebbende het griffierecht wordt vergoed.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting van de elfde enkelvoudige kamer heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 13 april 2021. Namens belanghebbende is A.F.M.J. Verhoeven verschenen als gemachtigde (hierna: de gemachtigde), bijgestaan door J.A. Cardol (hierna: Cardol). Van de zijde van de Inspecteur is [naam1] verschenen, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

1.8.

Het onderzoek is ter zitting van 13 april 2021 gesloten. Het Hof heeft het onderzoek nadien op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend en partijen hebben stukken uitgewisseld. De enkelvoudige kamer heeft de zaak met toepassing van artikel 8:10a, derde lid, van de Awb verwezen naar de meervoudige kamer.

1.9.

Het tweede onderzoek ter zitting, van de vierde meervoudige belastingkamer, heeft op 29 juni 2021 via beeldbellen plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde bijgestaan door Cardol, alsmede namens de Inspecteur [naam1] bijgestaan door [naam3] . Met instemming van partijen is de zaak gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 19/00443 t/m 19/00447, 19/00439 en 19/00849. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 10 februari 2016 om een teruggaaf van bpm verzocht ten bedrage van € 494, in verband met de export van een Audi TT, met kenteken [kenteken] , naar Polen. De Inspecteur heeft dit verzoek op 11 februari 2016 ontvangen. Bij beschikking van 30 maart 2016 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om te worden gehoord.

2.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar alsnog een teruggaaf verleend. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, onder meer het volgende opgenomen:

Beoordeling van uw bezwaar

Ik heb in dit specifieke geval aanleiding gezien, onder andere gelet op ontwikkelingen in rechtspraak en regelgeving, tegemoet te komen aan uw bezwaar.

(…)

Horen in bezwaar

Met het alsnog tegemoetkomen aan het verzoek tot teruggaaf BPM bij export kom ik volledig tegemoet aan het bezwaar. Gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Awb ben ik van mening dat van het hoorgesprek kan worden afgezien.

(…)

In verband met het voorgaande verleen ik teruggaaf van BPM voor een bedrag van € 491,00

2.3.

De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 246 toegekend.

2.4.

Op 21 augustus 2017 is de teruggaaf van € 491 uitbetaald.

2.5.

Belanghebbende heeft beroep aangetekend. De Rechtbank heeft beslist dat de hoorplicht niet is geschonden omdat de Inspecteur volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen, dat geen recht bestaat op een integrale proceskostenvergoeding, dat een verzoek om vergoeding van rente vanwege in strijd met het Unierecht geheven belasting moet worden afgewezen en verder, dat de hoogte en het systeem van heffen van het griffierecht niet buitenproportioneel is en dat er geen aanleiding is voor het stellen van prejudiciële vragen op dit punt. Het beroep is ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft een vergoeding van immateriële schade toegekend vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Deze vergoeding is gesteld op € 1.000, waarvan de Inspecteur € 727 dient te betalen en de Minister € 273. In verband hiermee heeft de Rechtbank tevens aanleiding gezien de Inspecteur en de Minister te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en heeft deze voor de procedure in beroep op € 512 vastgesteld. De Rechtbank heeft de door de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar vastgestelde proceskostenvergoeding in stand gelaten. Tot slot heeft de Rechtbank beslist dat de Inspecteur en de Minister het griffierecht dienen te vergoeden.

2.6.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.

2.7.

Ter zitting van de enkelvoudige kamer op 13 april 2021 is tussen partijen komen vast te staan dat de Inspecteur de teruggaaf bij uitspraak op bezwaar € 3 te laag heeft vastgesteld, namelijk op € 491 in plaats van € 494. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat dit een fout betreft, dat hij voor de aanvullende teruggaaf van € 3 zal zorgdragen en dat hij daarover belastingrente zal vergoeden. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en vervolgens, op grond van artikel 8:68 van de Awb, het onderzoek heropend en de Inspecteur in een brief van 29 april 2021 verzocht om, in het kader van de gevolgen die aan een (eventuele) schending van de hoorplicht moeten worden verbonden, kenbaar te maken of de ter zitting toegezegde aanvullende teruggaaf van € 3 heeft geresulteerd in een aanvullende teruggaafbeschikking en zo ja, hem verzocht deze over te leggen. Voor het geval de Inspecteur nog geen aanvullende teruggaafbeschikking zou hebben genomen heeft het Hof hem (nogmaals) verzocht te bevestigen dat deze nog genomen zal worden. Voorts heeft het Hof om een berekening van de te vergoeden belastingrente verzocht.

2.8.

De Inspecteur heeft in een reactie van 21 mei 2021 verklaard dat het bedrag van € 491 is uitbetaald op 21 augustus 2017, waarbij geen belastingrente is vergoed. De Inspecteur heeft daarbij opgemerkt dat hij bij nadere bestudering, gelet op het bepaalde in artikel 30ha, derde lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR), tot het inzicht is gekomen dat belastingrente vergoed had moeten worden. Voorts dient, aldus de Inspecteur, ook belastingrente vergoed te worden over de nog uit te betalen aanvullende teruggaaf van € 3. Betreffende de teruggaaf van € 491 heeft de Inspecteur verklaard rente te vergoeden over de periode 1 april 2017 tot en met - in dit specifieke geval - 21 augustus 2017 en betreffende de aanvullende teruggaaf van € 3, over de periode van 1 april 2017 tot en met minstens de dag van uitbetaling. De Inspecteur heeft in de brief van 21 mei 2021 verder gesteld dat de hoorplicht niet is geschonden. Voor het geval het Hof anders zou beslissen, verzoekt hij het Hof de zaak zelf af te doen en niet terug te wijzen naar de Inspecteur.

2.9.

Belanghebbende heeft in haar schriftelijke reactie van 1 juni 2016 de in 2.8 genoemde periodes waarover volgens de Inspecteur belastingrente dient te worden vergoed niet weersproken, doch heeft slechts in algemene zin opgemerkt dat gelet op artikel 30ha van de AWR belastingrente vergoed dient te worden. Voorts heeft zij gesteld dat de zaak moet worden teruggewezen naar de Inspecteur.

2.10.

De zaak is door het Hof met toepassing van artikel 8:10a, derde lid, van de Awb verwezen naar de meervoudige kamer. De vierde meervoudige belastingkamer heeft de zaak op 29 juni 2021 behandeld, waarna het onderzoek ter zitting is gesloten.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

-

de hoorplicht is geschonden,

-

de hoogte van het geheven griffierecht en de verschuldigdheid daarvan bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd is met het Unierecht,

-

de Rechtbank en het Hof bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht,

-

de Inspecteur verplicht is aan belanghebbende een passende rente te vergoeden bij de vaststelling van de teruggaaf,

-

belanghebbende aanspraak kan maken op een rentevergoeding over het betaalde griffierecht,

-

belanghebbende recht heeft op (integrale) vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep.

3.2.

Belanghebbende stelt voorts dat zij in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in beroep en hoger beroep. Volgens belanghebbende moet dit verzoek door het Hof in een andere samenstelling dan de huidige zetel worden beoordeeld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing