Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2509, 20/00002 en 20/00855

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2509, 20/00002 en 20/00855

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 maart 2022
Datum publicatie
8 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:2509
Zaaknummer
20/00002 en 20/00855

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Vermogensrendementsheffing 2017 en 2018. Regeling op stelselniveau in strijd met art. 1 EP bij het EVRM en art. 14 EVRM. Rechtsherstel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00002 en 20/00855

uitspraakdatum: 29 maart 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 22 november 2019, nummer AWB 19/2808, en van 14 augustus 2020, nummer AWB 20/909, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.041 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.027.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.847 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.300.

1.3.

De Inspecteur heeft de tegen de voornoemde aanslagen ingediende bezwaren gesplitst in een deel dat in het kader van een massaal bezwaarprocedure wordt uitgeprocedeerd (de stelselvraag) en een deel dat daarbuiten valt (de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last). Het eerste deel van de bezwaren (de stelselvraag) heeft de Inspecteur aangehouden in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de massaal bezwaarprocedure en de daarop volgende collectieve uitspraak op bezwaar. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren betreffende het tweede deel (de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last) ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die laatst bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft geen conclusie van dupliek ingezonden.

1.7.

Partijen hebben, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, hun zienswijze gegeven op het door de Hoge Raad op 24 december 2021 gewezen arrest betreffende de onverenigbaarheid van de vermogensrendementsheffing over 2017 en 2018 met artikel 1 EP bij het EVRM (eigendomsrecht) in samenhang met artikel 14 EVRM (gelijkheidsbeginsel c.q. non-discriminatie) (hierna: het kerstarrest)1.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] , [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende van € 22.027 (2017) respectievelijk € 19.300 (2018) is conform het bepaalde in artikel 5.2, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) berekend over een grondslag sparen en beleggen van € 507.038 (2017) respectievelijk € 484.009 (2018).

2.2.

Tot het dossier behoort een door belanghebbende, aan de hand van door de Inspecteur gerenseigneerde bankgegevens, opgesteld overzicht van de door hem in box 3 aangehouden bezittingen (bankrekeningen en een beleggingsrekening), waaruit volgt dat over 2017 een bedrag van € 3.445 aan rente en een bedrag van € 131 aan dividend is ontvangen, alsmede over 2018 een bedrag van € 1.907 aan rente en een bedrag van € 134 aan dividend. Verder vermeldt het overzicht een ongerealiseerd koersverlies op beleggingen van € 250 per 31 december 2018.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de vermogensrendementsheffing (hierna: box 3-heffing) uit de Wet IB 2001 in strijd is met:

  1. Artikel 5 van het Europese Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot geautomatiseerde verwerking van Persoonsgegevens uit 1981;

  2. Artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het International Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR);

3.2.

Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.

3.3.

Niet in geschil is dat belanghebbende door de box 3-heffing niet wordt geconfronteerd met een individuele buitensporige last als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 20202.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing