Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2512, 20/00490 en 20/00491

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2512, 20/00490 en 20/00491

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 maart 2022
Datum publicatie
8 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:2512
Formele relaties
Zaaknummer
20/00490 en 20/00491

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Rijnvarende. Premieplicht volksverzekeringen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00490 en 20/00491

uitspraakdatum: 29 maart 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2020, nummers LEE 17/4359 en LEE 17/4451, ECLI:NL:RBNNE:2020:653, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd en de beschikking inzake de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.5.

Belanghebbende is tegen de in 1.2 en 1.4 genoemde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft ten laste van de Inspecteur en de Staat der Nederlanden (de Minister voor rechtsbescherming) een vergoeding toegekend voor geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.167 respectievelijk € 833, voor de proceskosten tot een bedrag van € 525 (ieder € 262,50) en voor het betaalde griffierecht ten bedrage van € 92 (ieder € 46).

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.8.

Bij brief van 19 april 2021 heeft het Hof [de bank] (hierna: [de bank] ) verzocht inlichtingen te verstrekken. [de bank] heeft bij brief van 12 mei 2021 hieraan voldaan. De verkregen inlichtingen zijn aan partijen toegezonden.

1.9.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.J. van Dam, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [naam1] en mr. [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam3] , werkzaam als juridisch adviseur bij [de bank] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in de onderhavige jaren in Nederland.

2.2.

Belanghebbende was in die jaren in dienstbetrekking werkzaam bij [naam4] (hierna: [naam4] ), gevestigd te Luxemburg. Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden voor [naam4] aan boord van het motortankschip “ [het motortankschip1] ” (hierna: mts [het motortankschip1] ). Mts [het motortankschip1] werd met winstoogmerk in de rijnvaart gebruikt.

2.3.

De Luxemburgse autoriteiten hebben op 16 maart 2007 aan belanghebbende een E106-verklaring afgegeven, waarin Luxemburgse sociale zekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is verklaard vanaf 27 februari 2007.

2011

2.4.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft belanghebbende aangegeven het gehele jaar 2011 niet premieplichtig te zijn voor de PVV (althans voor de AWBZ/Zvw).

2.5.

Bij brief van 11 juni 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat de aanslag door een foute toets handeling - tegen de bedoeling in - zonder nader onderzoek is vastgesteld, dat de aanslag hierdoor vermoedelijk onjuist is en dat die onjuistheid wordt hersteld via een navorderingsaanslag dan wel een ambtshalve vermindering.

2.6.

Per brief van gelijke datum heeft de Inspecteur vragen gesteld over de aangifte, in het bijzonder over de premieplicht voor de PVV.

2.7.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 is gedagtekend 27 juni 2014. De aanslag vermeldt een premie-inkomen van € 33.436 (maximum) waarover € 6.352 aan PVV is geheven (19% van € 33.436). Belanghebbende is niet als premieplichtige aangemerkt voor de AWBZ.

2.8.

Naar aanleiding van de beantwoording van de in 2.6 bedoelde vragenbrief, heeft de Inspecteur bij brief van 14 juli 2014 aan belanghebbende medegedeeld van de aangifte af te zullen wijken, wat betreft zowel het aangegeven loon (correctie € 1.584) als de premieplicht voor de PVV (ook het gehele jaar premieplichtig voor de AWBZ). De Inspecteur kondigt aan in verband hiermee een navorderingsaanslag op te leggen.

2.9.

De navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 is gedagtekend 2 augustus 2014 en, overeenkomstig de aankondiging, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.711 en een premie-inkomen van € 33.436 (maximum) waarover € 10.415 aan PVV is geheven (31,15% van € 33.436).

2.10.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 29 augustus 2014 door de Inspecteur ontvangen.

2.11.

Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 is het bezwaar afgewezen.

2013

2.12.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft belanghebbende aangegeven het gehele jaar 2013 niet premieplichtig te zijn voor de PVV (althans voor de AWBZ/Zvw).

2.13.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 is de Inspecteur hiervan afgeweken door belanghebbende aan te merken als premieplichtig voor alle volksverzekeringen die deel uitmaken van de PVV en dienovereenkomstig PVV te heffen. Daarnaast heeft de Inspecteur het aangegeven loon gecorrigeerd (correctie € 1.214), waardoor het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 47.423.

2.14.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

2.15.

Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 is het bezwaar gegrond verklaard wat betreft het in aanmerking te nemen loon. Het belastbare inkomen uit werk en woning is hierdoor verminderd tot € 46.569. De aanslag PVV is gehandhaafd.

2.16.

Belanghebbende heeft tegen de in 2.11 en 2.15 bedoelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank vanwege het niet verlenen van premievrijstelling voor de PVV. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

3 Geschil

In de eerste plaats in geschil of belanghebbende in de jaren 2011 en 2013 verplicht verzekerd en premieplichtig is voor de PVV en zo ja, of de door Luxemburg geheven sociale zekerheidspremies moeten worden verrekend met de geheven PVV. Verder is voor beide jaren de hoogte van het belastbare loon in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing