Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2581, 21/00321 t/m 21/00324, 21/00326 en 21/00328

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2581, 21/00321 t/m 21/00324, 21/00326 en 21/00328

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 april 2022
Datum publicatie
15 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:2581
Zaaknummer
21/00321 t/m 21/00324, 21/00326 en 21/00328

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling winkels, opslag/magazijn en garageboxen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 21/00321, 21/00322, 21/00323, 21/00324, 21/00326 en 21/00328

uitspraakdatum: 5 april 2022

Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 januari 2021, nummers UTR 19/3963, 19/3966, 19/3967, 19/3968, 19/3970, 19/3971, 19/4492, 19/4493, 19/4494, 19/4495 en 19/4496

in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de navolgende in [plaats1] gelegen onroerende zaken, per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 als volgt vastgesteld:

Onroerende zaak

Kenmerk Hof

Kenmerk Rechtbank

Vastgestelde waarde

[adres1] 225

21/00321

UTR 19/3963

€ 133.000

[adres1] 603

21/00322

UTR 19/3966

€ 113.000

[adres1] 296

21/00323

UTR 19/3967

€ 93.000

[adres2] 341

21/00324

UTR 19/3968

€ 57.000

[adres3] 3

21/00326

UTR 19/3971

€ 19.000

[adres4] 89

21/00328

UTR 19/4493

€ 18.000

Tegelijk met de beschikkingen zijn voor het jaar 2019 ten name van belanghebbende aanslagen in de onroerendezaakbelasting (OZB) alsmede aanslagen in de Watersysteemheffing vastgesteld, waarvoor de vastgestelde waarde als heffingsmaatstaf geldt.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 augustus 2019 de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [de taxateur1] , taxateur.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onder 1.1 genoemde onroerende zaken.

2.2.

De onroerende zaken aan de [adres1] , met bouwjaar 1930, betreffen winkels met de volgende oppervlakten:

[adres1] 225

[adres1] 296

[adres1] 603

Winkel

68 m2

51 m2

100 m2

Opslag

50 m2

22 m2

2.3.

De onroerende zaak aan de [adres2] 341, met bouwjaar 1936, betreft een opslag/magazijn met een oppervlakte van 109 m2.

2.4.

De onroerende zaken aan de [adres3] 3 en [adres4] 89, met respectievelijke bouwjaren 1967 en 1961, betreffen garageboxen met een oppervlakte van 18 m2.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende beaamd dat hij ter zitting van de Rechtbank de beroepen inzake de overige op hetzelfde aanslagbiljet vermelde onroerende zaken heeft ingetrokken en dat deze onroerende zaken derhalve geen onderdeel uitmaken van het onderhavige hoger beroep. Verder heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat uitsluitend de WOZ-waarden van de onder 1.1 vermelde onroerende zaken ter beoordeling voorliggen en dat hij alle overige grieven en het beroep op betalingsonmacht intrekt. Tevens heeft belanghebbende zijn grief over de opslagruimte inzake [adres1] 225 laten varen.

3.2.

Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar voor de onder 2.2 en 2.3 genoemde onroerende zaken een te hoge huurwaardekapitalisatiefactor in aanmerking genomen. Belanghebbende bepleit de volgende waarden: [adres1] 225 € 105.000 (= € 14.008 x 7,5), [adres1] 296 € 73.000 (= € 9.821 x 7,5), [adres1] 603 € 77.000 (= € 11.900 x 6,5) en [adres2] 341 € 45.000 (= € 6.213 x 7,3). Voor beide garageboxen bepleit belanghebbende een waarde van € 16.000.

3.3.

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing