Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3225, 21/00481

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3225, 21/00481

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 april 2022
Datum publicatie
6 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:3225
Formele relaties
Zaaknummer
21/00481

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Proceskostenvergoeding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00481

uitspraakdatum: 26 april 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2021, nummer UTR 20/1307, ECLI:NL:RBMNE:2021:701, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Woudenberg (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 34 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 250.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de waarde verminderd tot € 229.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. De heffingsambtenaar heeft een proceskostenvergoeding toegekend van € 398,50.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd uitsluitend voor zover een deugdelijke motivering ontbreekt van de matiging van de proceskostenvergoeding voor de hoorzitting en de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar in stand gelaten.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord C.C.H. Lampen en L.H.G.M Driessen, als de gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft Previcus B.V. (hierna gemachtigde) gemachtigd om bezwaar te maken, beroep en hoger beroep in te stellen ter zake van voornoemde WOZ-beschikking en ter zake van de in dat kader toegekende proceskostenvergoeding.

2.2.

Het bezwaar van belanghebbende is op de telefonische hoorzitting van 27 november 2019 (nagenoeg) gelijktijdig behandeld met bezwaren over de WOZ-waarde van andere objecten. In totaal zijn 38 bezwaarschriften behandeld, waarvan 25 bezwaarschriften gegrond zijn verklaard. De hoorzitting over deze objecten heeft ongeveer anderhalf uur geduurd.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd. Verder heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 398,50. Daarvan heeft een bedrag van € 261 betrekking op het indienen van het bezwaarschrift, € 130,50 betrekking op het bijwonen van de hoorzitting en € 7 voor de kadastrale uittreksels.

2.4.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd uitsluitend voor zover een motivering ontbreekt ten aanzien van de matiging van de vergoeding voor proceskosten voor de hoorzitting, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar in stand blijven. De Rechtbank heeft geoordeeld dat op basis van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding kon matigen naar 0,5 punt voor het verschijnen bij een hoorzitting. Hiertoe heeft de Rechtbank onder meer overwogen:

“Het bezwaar van eiser is samen met andere bezwaren, in totaal 38 bezwaren, tijdens een hoorzitting besproken. Volgens verweerder heeft de hoorzitting in totaal ca 90 minuten geduurd. Er is geen tijd bijgehouden per besproken zaak. Eiser heeft tegen de duur van de hoorzitting geen gronden gericht, zodat de rechtbank van 90 minuten uitgaat. Omgerekend betekent dit dat elke zaak circa 2 minuten heeft geduurd. Verder houdt de rechtbank rekening met een voorbereidingstijd per zaak van gemiddeld 25 minuten. In totaal wordt er dus van uitgegaan dat er 27 minuten per bezwaarzaak is besteed. Er zijn 25 gegronde bezwaren, vermenigvuldigd met 27 minuten per zaak is in totaal 675 minuten. Aan de 25 bezwaarzaken is dus in totaal 11,25 uur besteed. Indien hiervoor 1 punt wordt toegekend, dan geldt een proceskostenvergoeding voor de hoorzitting van € 6.525,- (25 bezwaarzaken x € 261,-). Uitgaande van een forfaitaire kostenvergoeding van € 6.525,-, zou het tarief voor de gemachtigde € 580,- (incl. btw) per uur hebben bedragen. (…).”

De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de heffingsambtenaar opgedragen om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

3 Geschil

In geschil is of de heffingsambtenaar voor de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase met betrekking tot het bijwonen van de hoorzitting terecht op grond van artikel 2, lid 3, van het Bpb, is afgeweken van de forfaitaire regeling.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing