Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:324, 20/01059

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:324, 20/01059

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 januari 2022
Datum publicatie
28 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:324
Zaaknummer
20/01059

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/01059

uitspraakdatum: 18 januari 2022

Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 oktober 2020, nummer LEE 18/3139, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 12 oktober 2017 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur en de Staat veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 417 respectievelijk € 583 en zowel de Inspecteur als de Staat veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 328 en opgedragen het griffierecht te vergoeden ieder tot een bedrag van € 23, al deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan (29 oktober 2020) tot aan de dag van de voldoening.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 24 augustus 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende A.F.M.J. Verhoeven, bijgestaan door J. Cardol, alsmede namens belanghebbende en [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 1 mei 2017 aangifte voor de bpm gedaan voor een gebruikte kampeerauto van het merk FIAT Ducato 35 2.3 MJ L3H2 (hierna: de kampeerauto). De datum eerste toelating is 27 juli 2015. Voor de afschrijving van de kampeerauto heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de Eurotaxglasskoerslijst. In de aangifte is de historische nieuwprijs gesteld op € 47.401, de inkoopwaarde op € 19.314 en de bruto bpm op € 11.468. Het gehanteerde afschrijvingspercentage is berekend op 59,25%. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 4.673 op aangifte voldaan.

2.2.

Bij brief van 19 juni 2017 heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag bpm aangekondigd. In deze brief is het kenteken van de kampeerauto ( [kenteken] ) vermeld. Volgens de Inspecteur is bij de berekening van de verschuldigde bpm ten onrechte uitgegaan van een koerslijst voor gesloten bestelauto’s in plaats van een koerslijst voor kampeerauto’s. De Inspecteur stelt belanghebbende alsnog in de gelegenheid om een koerslijst voor kampeerauto’s te hanteren. Als belanghebbende dat niet doet, zal de Inspecteur alsnog uitgaan van de forfaitaire tabel, de verschuldigde bpm vaststellen op € 6.345 en een naheffingsaanslag opleggen van € 1.672. Indien belanghebbende het niet eens is met dit voornemen om een naheffingsaanslag op te leggen, is hij in de gelegenheid gesteld om te reageren vóór 5 juli 2017.

2.3.

Belanghebbende heeft op 28 juni 2017 gereageerd en de Inspecteur op de hoogte gebracht dat hij tegen de op te leggen naheffingsaanslag bpm, bezwaar zal maken.

2.4.

De Inspecteur heeft op 12 oktober 2017 een naheffingsaanslag bpm opgelegd tot een bedrag van € 1.672.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting zijn de punten van het geschil vastgesteld. In hoger beroep is nog in geschil of:

- door het Hof en de Rechtbank te vroeg en te veel griffierecht is geheven door geen rekening te houden met de omvang van het financiële belang dat belanghebbende heeft bij de onderhavige geschillen (i);

- de naheffingsaanslag terecht is opgelegd (ii);

- recht bestaat op een vergoeding van rente over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald tot het moment waarop de Inspecteur dat griffierecht op grond van de uitspraak van de Rechtbank vergoedt (iii);

- het Hof ingeval het een standpunt van belanghebbende niet volgt, gehouden is tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ) (iv);

- sprake moet zijn van vergoeding van werkelijke proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep en subsidiair of het verhoogd tarief van € 748 moet worden toegepast (v).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing